5.6.5. Eenden 5.6.6. Wilde hoenders 34 Aan de hand van de schedelresten zijn minstens zeven verschillende eenden vast te stellen. Aanwijzingen voor jonge dieren zijn niet gevonden, waardoor het minder waarschijnlijk is dat het tamme eenden betreft. Een scheenbeen (tibiotarsus) was korter en smaller dan van een gewone eend en zou eventueel van een duikeend (Aythya sp.) kunnen stammen. Daarnaast zijn een schedel en drie vleugelbotten van minstens twee talingen aangetroffen, waarvan één zeker een wintertaling (Anas crecca). Tenslotte is er nog een vleugelbot van een smient (Anas penelope) gevonden. In overeenstemming met het beeld van de reeds besproken vogelsoorten valt op dat bij de overige vogelsoorten aanwijzingen voor jonge dieren alleen aangetroffen zijn bij hoendervogels, die niet goed kunnen vliegen. Zo stammen een vleugelbot (ulna) en twee bekkenfragmenten van minstens twee korhoenders (Lyrurus tetrix), waarvan het ene nog onvolgroeid. Een onvolledig verbeend dijbeen (femur) lijkt het meest op dat van een meerkoet, maar kan ook van een aanverwant waterhoen stammen. Voor de patrijs, die evenmin snel geneigd is tot vliegen, zijn geen aanwijzingen voor jong gesneuvelde dieren. Gevonden zijn drie borstbenen, drie linker vleugelfragmenten (humeri) en een linker loopbeen (tarsometatarsus), afkomstig van minstens drie patrijzen (Perdix perdix). Van de kwartel (Coturnix coturnix), die alleen laag over de grond vliegt, is eveneens een borstbeen gevonden. Patrijs en Kwartel passen goed in de omgeving van Zutphen en de Nettelhorst, waar zij thuis horen in kruidenrijke terreinen als bos- en heideranden en bouwlanden (patrijs, vroeger ook "veldhoen" genoemd), of braakliggende akkers en hooilanden (kwartel). Het korhoen (Lyrurus tetrix) daarentegen, in de 17e eeuw "moerhoen" genoemd, is alleen te vinden op heidevelden in hooggelegen zand- en hoogveengebieden zoals de Veluwe of de Overijsselse Heuvelrug.53 Te denken valt bijvoorbeeld aan de Lochemse Berg, aan de voet waarvan het landgoed de Nettelhorst lag. Zowel korhoenders als patrijzen werden in het "JachtBedrijff'-manuscript uit 1635 nog als "edele" vogels beschouwd hetgeen betekende dat de jacht voorbehouden was aan geprivilegieerden.54 Het korhoen is niet bekend van andere postmiddeleeuwse archeologische vondsten in Nederland. Dit kan te maken hebben met de specifieke leefomgeving; met een schaars voorkomen, zoals b.v. blijkt uit het al in de tweede helft van de 18e eeuw uitgevaardigde jachtverbod voor de Veluwe, wegens de dreiging van uitsterven55; maar ook met het feit dat de botten niet altijd van die van kippen te onderscheiden zijn. In tegenstelling tot het korhoen is de patrijs in veel postmiddeleeuwse archeologische vondsten uit kastelen en rijke stedelijke milieus een van de meest voorkomende, wilde vogels, wijzen dat de botten overwegend van wilde ganzen stammen, en dus, overeenkomstig eerdere suggesties, vermoedelijk als "jachtbuit" in de keuken zijn beland. Tamme ganzen zijn doorgaans forser gebouwd en iets groter dan wilde. Volgens het 17e eeuwse "Jacht-Bedryff"- manuscript van A.E.H. Swaen kwamen wilde ganzen toen als wintergasten in Nederland voor.52 Ook de rietgans is een wintergast in het kustgebied en het binnenland. 52 V. Gelder-Ottway 1976/77 53 Teixeira 1979 54 Bult 1986 55 Teixeira 1979

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphense Archeologische Publicaties | 1998 | | pagina 40