5.5. Fragmentatie 5.6 Slachtleeftijden, minimum aantal individuen en grootte. 30 Voor leeftijdsbepalingen aan de hand van vogelbotten bestaan onvoldoende gegevens. Bij jonge dieren vertonen de uiteinden van de lange botten een bros, poreus oppervlak. Na het sluiten van dit oppervlak groeien zij nog maar weinig door. Dit sluiten hoeft niet op elke plaats het na bereiding makkelijker van de botten te verwijderen was aan tafel, zonder ontleding en uitbening vooraf. De hak- en snijsporen op de ganzenbotten zijn verspreid over alle karkasonderdelen, met een verhoogde concentratie op de pootfragmenten: op 5 van de 6 bekkenfragmenten vooral snijsporen en op 5 van de 7 loopbeenderen (tarsometatarsi) haksporen. Vier loopbeenderen (tarsometatarsi) vertonen distaal haksporen van het verwijderen van de onderpoot. Een hakspoor op het distale uiteinde van de ellepijp (ulna) van een rietgans kan bij de verwijdering van het vleugeluiteinde ontstaan zijn. Van één snavel is de punt afgehakt. Van de eendenbotten zijn slechts op twee borstbeenfragmenten, een bekken (pelvis) en een ravenbeksbeen (coracoid) duidelijke hak- en snijsporen aangetroffen. Alle vier opperarmbeen- fragmenten lijken echter met een slag net onder het proximale (boven-) uiteinde gebroken te zijn. Op één daarvan lijkt een aanzet van een snede te zien te zijn. Twee ellepijpen (ulnae) van talingen vertonen een hakspoor aan de proximale zijde. Een opperarmbeen (humerus) van een blauwe reiger vertoonde aan de achterzijde (posterior) een horizontale groeve of indruk van ca 2 mm breed: de botwand is ingedrukt door een niet scherp voorwerp, bijvoorbeeld een kogel die het bot geschampt heeft. De kam van een borstbeen (sternum) van een houtsnip vertoont een 2 mm groot, rond gaatje. Het andere snippenborstbeen vertoont op de zelfde plaats een evengrote ronde inslag van een scherp voorwerp. Te klein voor een kogelgat, zou een schot bij twee vogels op exact de zelfde plaats verbazen. Een goede verklaring is nog niet gevonden. De fragmentatiegraad laat een soortgelijk beeld zien als de frequentie van de slachtsporen, en kan de in 5.3 gegeven interpretatie bevestigen. Naarmate het dier kleiner is daalt over het algemeen de fragmentatie. Twee derde van alle vogelbotten was compleet. Het grootst was de fragmentatie bij de ganzenbotten, waarvan slechts 42 compleet is, gevolgd door de resten van resp. eenden, kippen en houtsnippen. De kalkoenbotten zijn daarentegen allemaal compleet, terwijl deze soort in grootte niet onderdoet voor de gans. De grotere compactheid en stevigheid van de botten van kalkoenen en kippen kan hierbij gezien de goede conservering in zachte beer geen rol gespeelt hebben, zodat ook hierin een aanwijzing gezien kan worden voor een grotere mate van ontleding van de eenden en ganzen ten opzichte van de tamme hoenderachtigen. Tabel 25. Fragmentatiegraad van de resten van de meest gevonden vogelsoorten in percentages van het totale aantal fragmenten waarvan de fragmentatie bekend is. Voor de berekening van de index zie par. 4.1. soort kip gans eend houtsnip totaal vogels <25% 4 11 8 6 9 25% 4 3 10 0 4 50% 9 27 19 6 14 75% 3 17 2 6 6 100% 80 42 61 83 67 totaal 9 6 5 1 26 index 1,5 2,2 2,0 1,4 1,8

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphense Archeologische Publicaties | 1998 | | pagina 36