5.3. Vertegenwoordiging van de karkasdelen
27
afwijkende maten, die echter nog wel binnen de variatie van de tamme soorten passen (zie 5.6.
en appendix). Het in 5.1. besproken, hoge aandeel van de vogelbotten ten opzichte van de
zoogdierbotten lijkt ten dele bepaald te zijn door een grotere rol van de jacht in de
voedselvoorziening.
Voor de stedelijke voedselvoorziening lijkt men zich in een gebied met beperkte
mogelijkheden voor grootschalige eendenvangst en -houderij, al sinds de verstedelijking in de
12e/13e eeuw vooral op de kip gericht te hebben.
Door de grote regionale verschillen in de verhoudingen tussen de drie soorten is een
vergelijking met gegevens van buiten het Midden-IJsselgebied niet zinvol.
Wervels en ribben zijn ondervertegenwoordigd, hetgeen door de haastige verzamelwijze
veroorzaakt kan zijn. Opvallend is het grote aantal bijna complete ganzen- en eendenkoppen,
terwijl ook van de hout- en watersnippen de schedels opvallend vertegenwoordigd zijn. De
broze vogelschedels versplinteren of vergaan vaak snel en worden doorgaans relatief weinig
geïdentificeerd in archeologische context. De zeer zachte beer met weinig aardewerk en
andere harde, zware objecten zal de conservering misschien gunstig beïnvloed hebben. Zelfs
de flinterdunne schedel van een huismus is bewaard gebleven. De veel minder goede
vertegenwoordiging van de koppen van de diverse hoendervogels, als kippen, kalkoenen en
patrijzen, kan daarom niet verklaard worden door conserveringsomstandigheden of
verzamelwijze.
Onderpoten (met name loopbeenderen) zijn bij alle genoemde soorten goed vertegenwoordigd,
met uitzondering van eenden. Dit laatste kan toeval zijn.
Als niet eetbare delen worden koppen en onderpoten gezien als slachtafval, en door sommigen
als een aanwijzing voor huisslacht. Dit laatste wordt door sommige plaatselijke keuren
tegengesproken.39
Kippen en kalkoenen werden tam gehouden in een hoenderhof; patrijzen soms in waranden.40
Op de dicht door bebouwing omsloten Hof van Heeckeren was daarvoor geen plaats. Zij
zouden op het landgoed de Nettelhorst gehouden kunnen zijn, daar geslacht en soms zonder
kop, maar met onderpoten naar Zutphen zijn gebracht. Beter voor te stellen is dat zij in
Zutphen gekocht zijn op de markt of bij de poelier, soms zonder kop. De gevonden ganzen,
eenden en snippen zouden daarentegen in hoofdzaak als jachtbuit met kop en al in de keuken
beland kunnen zijn. Daarnaast kunnen plaatselijke voorschriften voor de verkoop van
gevogelte eventueel van invloed zijn geweest.
Verder valt op dat van de beide tamme soorten kip en kalkoen iets meer botten van poten dan
van vleugels gevonden, terwijl van de (waarschijnlijk) gejaagde soorten als ganzen, eenden,
houtsnippen, reigers, maar ook patrijzen, meer vleugel- dan pootfragmenten zijn gevonden.
Een soortgelijk verschil is in het Rekemse kasteelafval vastgesteld tussen kippen en ganzen.41
Als verklaring suggereert Vanderhoeven (1988, p. 38) dat de vleugelspieren van ganzen beter
ontwikkeld zijn, en dus meer vleesopbrengst hebben dan die van de nauwelijks vliegende
kippen. Deze verklaring kan ook van toepassing zijn op de andere genoemde soorten. Men zou
hierbij echter eerder een ondervertegenwoordiging van kippenvleugels verwachten, die noch
in Rekem, noch op de Hof van Heeckeren te constateren is.
39 Esser zj.
40 Ervynck e.a. 1994
41 Vanderhoeven 1988