2 2 4 4.5.2. Katten 8,5 mnd. 10 mnd. 11,5 mnd. 1 1 23 zeldzaamheid op burchten, en kan op de Hof van Heeckeren als elitecontext niet geheel uitgesloten worden. Tabel 18. Samenvatting van de gegevens uit tabel 17. Weergegeven zijn de aantallen epifysiële vergroeiingen. humerus dist. radius prox. ulna prox. tibia dist. humerus prox. radius dist, ulna dist. femur tibia prox fibula (1) (1) 1 1 1 2 8 8 6 onvergroeid 1 1 vergroeid (1) (1) (1) (2) 1 mnd. 8,5 10 11,5 Tabel 17. Slachileefiijdsgagevens kat op basis van epifvsiele vergroeiingen naar Haberniehl 1975/Johansson Hüster 1987, weergegeven bij Esser z.j.. Per bot is alleen de meesi informatieve vergroeiingsnaad meegeleld: de andere is tussen haakjes aangegeven. 32 med. R. Maliepaard 33 Esser z.j. Vier schouderbladfragmenten stammen van 4 verschillende katten, waarvan één door zijn forse omvang waarschijnlijk een kater was.32 De overige drie waren vrij klein. Één daarvan stierf niet veel jonger dan 8 tot 9 maanden oud, met lange botten op twee derde van de volwassen lengte. Één kat stierf volwassen: ouder dan 11 a 12 maanden; één net volwassen rond of enkele maanden na zijn eerste levensjaar. Twee katten ouder dan 7 maanden hadden hun volledige gebit, waarvan één met slijtage. Bij deze laatste was de kroon van de achterste kies afgebroken en de kaak over de wortel bijna geheel dichtgegroeid. Ook resten van kattenkadavers zijn geen zeldzaamheid in afvalkuilen en beerputten, vaak met een hoog percentage jonge dieren, zoals in een 15e-eeuwse beerkelder van een Delfts Gasthuis.33 Een hoog percentage halfwas katten wordt in verband gebracht met het villen van de dieren voor hun vacht in hun eerste winter (rond hun 9e maand), als de vacht het mooist is. De katten uit de beerput van de Hof van Heeckeren zijn juist net niet rond hun 9e maand gestorven, net als die in de 17e-eeuwse Delfter Gasthuisbeerput. Het ontbreken van onderpoten en schedels, samen met horizontale snijsporen onderaan een ellepijp (ulna) wijzen desondanks op gevilde kadavers waarvan onderpoten en schedel met de vacht verwijderd waren. Met uitzondering van het fragment van het forse schouderblad waren alle botten compleet en verder zonder hak-, snij - of vraatsporen, in overeenstemming met de veronderstelling dat de kadavers niet ontvleesd in de beerput gegooid werden. Hier, aan de achterzijde van het gebouw in een ondergrondse, afgesloten ruimte, zullen zij de minste stankoverlast bezorgd hebben. Tijdens de opgravingen op het stadhuisterrein grenzend aan de Hof van Heeckeren vielen kattenbotten juist op in adellijke afvalkuilen, terwijl het soortenspectrum van de Delfter Gasthuisbeerputten met een gering aandeel "adellijk" wild geen onaanzienlijke indruk wekt.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphense Archeologische Publicaties | 1998 | | pagina 29