4.5. Niet gegeten huisdieren 4.5.1. Honden 22 De hak- en snijsporen zitten op alle skeletonderdelen met uitzondering van de onderpootfragmenten van schapen en varkens. Deze laatste zullen zonder verwijdering van vel en pezen gescheiden zijn van de vacht en het vleesdragende deel van het karkas. Onderkaken en bekkens vertonen vaak alleen snijsporen, zonder haksporen. Bij één varkenskaak zijn de linker- en rechterhelft op de vergroeiing van achteren af uit elkaar gesneden of gehakt. Twee varkens- en een schapenschedel zijn met diverse slagen doormidden gekliefd, vermoedelijk om de hersens uit te kunnen nemen. Op de botten van de poten suggereren diverse haksporen op de gewrichtsvlakken en uitsteeksels een niet bepaald zorgvuldige werkwijze bij het uitbenen. Diverse lange botten zijn ruim naast de gewrichten doorgehakt, waarschijnlijk om het merg uit te koken. Dit is bij bijna alle lange runderbotten aan te treffen, maar ook bij een enkel pijpbeen van varken en schaap. Haksporen op de meeste runder- en schapenwervels en één varkenswervel doen vermoeden dat linker en rechterhelft van het karkas na verwijdering van schedel en ingewanden van elkaar gescheiden zijn langs tot midden op de wervels. In sommige gevallen is pal langs het wervellichaam gehakt, in evenveel andere gevallen is het wervellichaam in tweeën gehakt, in enkele gevallen vanaf de binnen- (ventrale) zijde. Waar meerdere aan elkaar grenzende wervels van hetzelfde dier zijn gevonden, sluiten de haksporen op elkaar aan. Snijsporen aan de zijkanten van de doornuitsteeksels (processus spinosa), aan de basis en aan het uiteinde, stammen van het verwijderen van het op de ribben liggende ruggevlees. De meeste schapenribfragmenten en een deel van de runder- en varkensribfragmenten zijn in 6 tot 12 cm. lange stukken gehakt. Op de schapen- en varkensribben zijn vooral hak- en snijsporen aan de buik zijde (ventraal) te zien, op de runderribben vooral aan de rugzijde (dorsaal). Een slag op de rugzijde leidt bij de dunne schapenribben sneller tot versplintering dan een slag op de buikzijde, zoals ondermeer uit een van de rugzijde behakt fragment blijkt. Mogelijk vormde dit bij de stevigere runderribben een minder groot bezwaar, of vond de bewerking vooral plaats in andere omstandigheden. 4.4.6. Pathologische vergroeiingen Aan bekkens van twee verschillende varkens en de proximale zijde van een spaakbeen zijn kleine beenwoekeringen op de vergroeiingsnaden waarschijnlijk veroorzaakt door periostitis, beenvliesontsteking. Aan één van beide bekkens, waarvan het acetabulum slechts deels vergroeid was, is bovendien een woekering aanwezig op het zitbeen (ischium) naast het acetabulum. Een onderkaak van een ca. 4 maanden oude hond kan van het zelfde dier stammen als een aan beide zijden onvergroeid opperarmbeen (humerus) en een kuitbeen (fibula). Van een proximaal vergroeiend opperarmbeenfragment kan niet uitgemaakt worden of het van een vos stamt of van een tweede hond die ongeveer 15 maanden oud stierf en ongeveer de grootte van een vos had. Daarnaast is nog een rib gevonden van een vrij kleine hond: groter dan een dwerghondje, maar kleiner dan een herder. Op geen van de botten zijn slacht- of vraatsporen aangetroffen. Dat er honden op de Hof van de Heeckeren rondliepen blijkt uit de vraatsporen op de botten van andere dieren. Resten van hondenkadavers worden regelmatig in beerputten en afvalhopen aangetroffen, zowel in elite- als in gewone context. Vaak gaat het daarbij om relatief jonge honden van half tot anderhalf jaar oud. De aanwezigheid van vossenresten in laat- en post- middeleeuws afval is voor Nederland en België niet bekend, in Duitsland daarentegen geen

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphense Archeologische Publicaties | 1998 | | pagina 28