4.3.3. Hazen 4.3.4. Konijnen 10 onderpo(o)t(en). Dit geeft aan dat het dier in zijn geheel naar de Hof is gebracht en ter plaatse ontleed is. Onder de 12 gevonden fragmenten van konijnen waren vier nagenoeg complete schedels, die in grootte vrij sterk verschillen. Daarom zijn maten genomen van de schedels en andere complete botten (zie tabel 5). Van alle schedels ontbreekt het achterhoofd, dat op zijn minst bij jongere dieren los van de rest zit. Zeven, grotendeels complete hazenschedels, waaraan in zes gevallen achterhoofd (occipitale) en neusbeen (nasale) ontbreken, stammen van even zovele hazen. Vijf bekkenhelften stammen van minstens 4 verschillende dieren. Afgezien van de oververtegenwoordiging van de schedels, zijn de gevonden fragmenten normaal over het karkas verdeeld (zie tabel 7) Onderpootfragmenten kunnen ondervertegenwoordigd zijn door de onnauwkeurige verzamelwijze. De verdeling over het karkas overeenkomend met die van normaal gegeten soorten, wijst er op, samen met hak- en snijsporen op vier van de vijf bekkenresten en een lendenwervel, dat de resten als etensafval beschouwd kunnen worden. Diverse onvergroeide, maar wel volgroeide, lange botten (4 van 14), en een vergroeiende bekkenhelft geven aan dat er minstens twee, nog niet zo oude hazen verorberd moeten zijn. Gegevens van Habermehl (1985) van een 5 tot 6 maanden oude haas, zouden kunnen impliceren dat een bekken en een scheenbeen van een even oude of iets oudere haas stammen en een tibia van een iets jongere of even oude haas. Gegevens van systematisch onderzoek naar de vergroeiingsleeftijden zijn echter niet bekend. Op jongere, maar wel volgroeide dieren, ouder dan 6 maanden, wijzen een distaal onvergroeid middenvoetsbeen (metatarsus V) en een spaakbeen (radius) waaraan nog een vergroeingsnaad zichtbaar was, terwijl een geheel vergroeid scheenbeen (tibia) naar Habermehl (1985) van een dier moet zijn dat ouder dan 10 maanden was. De schedelfragmenten vormen samen met een kaak de helft van alle fragmenten. De andere helft is gelijk verdeeld tussen drie ribben en drie pootfragmenten; de laatste alle drie van het vleesloze, onderste gedeelte. Op het spaakbeen (radius) is distaal aan de zijde van de ellepijp (ulna) een horizontaal snijspoor zichtbaar, aangebracht met een vrij stompe, dikke snede. Terwijl de ribben als etensafval gezien zouden kunnen worden, lijken de overige botten meer op slachtafval, of afval van het villen van de dieren voor de pels. Het grotendeels ontbreken van vleesdragende delen kan erop wijzen dat hier het afval van elders ontvleesde pelzen ligt, eenmaal gescheiden van de al of niet gegeten rest. volgnr. 616 615 618 622 lengte 60 75 76,7 breedte 30,6 35,0 36,2 37,2 Tabel 5. Maten van konijnenschedels in mm van de maximale breedte van jukbeen tot jukbeen, en waar mogelijk van de maximale lengte.7 7 Von den Driesch 1976, fig 18b resp. nr 16 en nr 1.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphense Archeologische Publicaties | 1998 | | pagina 16