1,7
Tabel 2. Fragmentatiegraad van de botten van de meest voorkomende zoogdieren.
6
index
ind. V51
haas
aantal
3,4
4,5
2,4
3,4
2,4
3,4
9
10
23
41
2,6
3,9
<25
25
50
75
100
totaal
rund
aantal
25
22
18
11
11
87
aantal
11
2
16
10
25
64
aantal
6
16
18
9
32
81
totaal
aantal
174
84
31
30
23
342
28,7
25,3
20,7
12,6
12,6
varken
17,2
3,1
25,0
15,6
39,1
8,8
12,6
schaap
7,4
19,8
22,2
11,1
39,5
Om de vergelijking met andere botcomplexen te vergemakkelijken is een fragmentatie-index
berekend door
het aantal fragmenten 100 te vermenigvuldigen met 1,
75 met 2,
50 met 3; enz.
Vervolgens is de som van deze vermenigvuldigingen gedeeld door de som van de aantallen.
Ter vergelijking zijn ook de indexgetallen gegeven van het botmateriaal uit de 10e-eeuwse
afvalkuil (V51).
De fragmentatiegraad van het zoogdierbot uit de 17e-eeuwse beerput is relatief gering, zeker in
vergelijking met het materiaal uit de 10e-eeuwse afvalkuil. Dit zal mede veroorzaakt zijn door
de goede conservering van het materiaal, dat na de depositie in de natte, zachte beer in de
gesloten beerput niet meer verder versplinterd lijkt te zijn, ook niet na de berging. Daarnaast
kunnen kleinere botsplinters door de onzorgvuldige verzamelwijze ondervertegenwoordigd
zijn.
Het is normaal dat de fragmentatie van botten van kleinere zoogdieren geringer is dan die van
grotere. Behalve door versplintering na de depositie in de bodem en na de berging, wordt de
fragmentatie van zoogdierbotten vooral veroorzaakt bij het ontleden van het dier in delen.
Opvallend is dat de konijnenbotten heel zijn, met uitzondering van enkele fragmenten van de
schedel, die gemakkelijk uit elkaar kan vallen zonder menselijk toedoen. Van de lange botten
afkomstig van hazen is daarentegen een derde incompleet. Ook de kattenbotten zijn allemaal
compleet met uitzondering van een schouderblad.
Sporen van verhitting of verbranding zijn niet aangetroffen op de botten, terwijl slechts op 6
van de 350 zoogdierbotten (1,7 vraatsporen zijn herkend, allen van honden. Uit de 10e-
eeuwse afvalkuil op het Gravenhof zijn wel zwartverbrande en gecalcineerde botresten
geborgen, terwijl 8 van de zoogdierbotten vraatsporen vertoonde, eveneens overwegend van
honden.1 Een en ander wijst erop dat de 17e-eeuwse dierenresten direct van de keuken in de
beerput terecht zijn gekomen, zonder tussentijds rondgeslingerd te hebben: een vergroting van
de hygiëne ten opzichte van zeven eeuwen eerder, ondanks een veel sterker verstedelijkte
omgeving.
1 Spitzers Beerenhout
50,9
24,6
9,1