Bijlage V.
VERSLAG van den dienst van gemeentelanderijen te Zutphen
over het jaar 1943.
Personeel.
In de samenstelling van het personeel van den dienst van landerijen kwam in
het afgeloopen jaar slechts weinig verandering. Gedurende de periode dat het
IJsselbad was opengesteld, ging de vaste werkman Joh. Bouwman als badknecht
over naar den dienst van gemeentewerken. Het vaste kader der werklieden
bestaat thans uit: 1 werkbaas, 1 plaatsvervangend voorwerker, 6 kribwerkersen
3 grondwerkers. In drukke perioden werd steeds los personeel aangenomen.
Landerijen.
De weersomstandigheden waren over het algemeen in het jaar 1943 veel
gunstiger dan in het daar aan voorafgaande jaar. Het gunstige verloop van het
weer in de groei- en oogstperiode heeft er buitengewoon veel toe bijgedragen,
dat de landbouwer, niettegenstaande de omstandigheid dat in het 4e oorlogsjaar
een groot tekort optrad aan meststoffen, krachtvoeder, arbeidskrachten en trek
krachten, met voldoening aan de verkregen resultaten kan terug denken.
De wintermaanden Januari en Februari waren buitengewoon zacht met soms
veel neerslag. Vorst kwam nauwelijks voor, zoodat de wintergewassen hiervan
geen schade ondervonden. De maand Maart kenmerkte zich door droog, zonnig
weer met koude nachten. Nachtvorsten kwamen in deze periode veel voor.
waardoor vooral het grasland, dat tijdens den zachten winter mooi groen was
gebleven, een dor aanzien kreeg. De met stalmest bemeste perceelen maakten
hierop een uitzondering.
Tengevolge van de voor de voorjaarswerkzaamheden uitstekende weersomstan
digheden, konden de zomergewassen zeer vroeg gezaaid worden.
De droogte, die aanhield tot 22 Mei, berokkende veel schade aan de graslanden,
welke in deze periode zeer weinig produceerden. Ook de graangewassen onder
vonden nadeel van de droogte. De laatste week in Mei en de maand Juni
brachten veel regen, hetgeen een zeer gunstigen invloed heeft gehad op het gras,
de hakvruchten en de graangewassen.
De hooioogst echter ondervond vrij veel moeilijkheden tengevolge van den
regen. Vooral de vroeg gemaaide perceelen leverden hooi van minder goede
kwaliteit. In het algemeen is de hooiopbrengst echter zeer bevredigend geweest.
De regenperiode duurde voort tot omstreeks 25 Juli met meestal koel weer,
afgewisseld met broeierige nachten. Hierdoor trad gevaar voor de aardappelziekte
op. Van 25 Juli tot 2 Augustus trad een vrij hevige hitte- en droogteperiode op,
die ernstige schade toebracht aan de graslanden, de aardappelen en de bieten. De
aardappelen, welke tengevolge van de tot dusver zeer gunstige weersomstandigheden