Bijlage V. VERSLAG van den dienst van gemeentelanderijen te Zutphen over het jaar 1942. Landerijen. In het algemeen waren de weersomstandigheden in 1942 gunstiger dan in het daar aan voorafgaande jaar, toen sterke uitersten optraden. De winter van 1942 was lang en zeer streng en ging gepaard met felle koude, die voor de gewassen gevaarlijk had kunnen worden, ware er niet tevens een abnormale hoeveelheid sneeuw gevallen, zooals bij menschenheugenis bijna nog nimmer was voorgekomen. De wintergranen werden door deze dikke sneeuwlaag goed beschermd. Het gevaar dreigde bij den dooi. Was deze gepaard gegaan met veel neerslag, dan zou de structuur van den grond ongunstig zijn beïnvloed. Tijdens den dooi heerschte echter drogend weer met herhaaldelijk zon en wind, zoodat veel sneeuw direct verdampte en de rest tamelijk geleidelijk wegsmolt. Wel trad een korte hoogwater periode op. De IJssel bleef sterk wassen en de Baaksche Overlaat begon te werken. Op 25 Maart bereikte de rivier zijn hoogsten stand n.l. 7.76 plus N.A.P. Daarna trad de val in. Door al deze omstandigheden stagneerden de voorjaarswerkzaam heden op het land aanmerkelijk, waardoor zij te laat moesten worden uitgevoerd. Over het algemeen zijn weinig wintergranen doodgevroren. De winterrogge heeft den winter nog het best doorstaan. In Maart en April trad er een droge en koele periode op, die voor de te velde staande gewassen gunstig was. Tot half Juli bleven droogte en relatief lage temperaturen overheerschen, hetgeen voor de ontwikkeling van het ondergras niet gunstig was. Omstreeks half Juli sloeg het weer om. De volgende maanden waren regenrijk en warmer, doch hittegolven bleven uit. Het gevolg was, dat het grasland zich nu uitstekend ontwikkelde, en de 2de snede van vele perceelen nog kon worden ingekuild of gehooid. Tijdens den oogst der winterrogge was het te regenrijk, zoodat deze daardoor werd vertraagd. De stoppelknollen hebben zich, dank zij het buitengewoon gunstige weer in den herfst, uitstekend ontwikkeld. Zoodoende kon nog een flinke hoeveelheid groen- en kuilvoer voor den winter worden gewonnen. De opbrengst van zomer- en winterrogge was goed. Tarwe en gerst worden hier weinig verbouwd de opbrengsten hiervan vielen tegen. De resultaten verkregen met den verbouw van haver waren goed, terwijl ook de opbrengst zoowel als de kwaliteit van de voederbieten goed was. De aardappelen hebben over het algemeen een goede tot zeer goede opbrengst gegeven. De kwaliteit was in vele gevallen matig tengevolge van het optreden, zoowel in het loof als in den knol van Phytophtora infestans, waardoor de houdbaarheid slecht was. Wegens gebrek aan krachtvoeder werden de melkkoeien reeds vroeg in de koeweiden toegelaten. Er was toen weliswaar nog weinig gras, doch de natuur haalde den achterstand al heel gauw in, hetgeen de melkproductie zeer ten goede kwam. Ook de naweiden leverden volop gras, zoodat, door elkaar genomen, het jaar 1942 voor de veehouders een goed grasjaar is geweest. Gedurende het jaar 1942 betroffen de voornaamste regeeringsbemoeïmgen het verplicht scheuren der graslanden, de verdere inkrimping der rundveestapel en het bijna geheel stop zetten van de krachtvoedervoorziening. Het verplicht scheuren van graslanden leidde tot een aanzienlijke uitbreiding van den verbouw van rogge en vooral ook van aardappelen. Terwijl de toewijzing van kalkmeststoffen nog voldoende bleef, moest die van de fosforzuur- en stikstofmeststoffen opnieuw worden beperkt. Dit was vooral voor de jongere graslanden in de Sprabanen en in de Kijfsdijken een nadeel.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1942 | | pagina 123