Bijlage B. 16 een groote rol spelen. De studie van de voedingsleer had reeds de laatste jaren, gebaseerd op moderne onderzoekingen een groote vlucht genomen en wordt door de tegenwoordige omstandigheden sterk gesti muleerd. De symptomen van deze deficientieziekten moeten al zeer uitgesproken zijn, wil men ze bij een éénmalig onderzoek vinden en voorloopig zal het tekort nog wel niet zoo groot zijn. Om mee te werken aan de prophylaxe, breng ik deze quaestie bij mijn gesprek met de ouders zooveel mogelijk ter sprake en geef ze zooveel mogelijk raad. De mineralen en de meeste vitaminen worden door een verstandige voedselkeuze in voldoende hoeveelheid toegevoerd. Alleen het vita mine, dat de Engelsche ziekte voorkomt, kan practisch gesproken niet uit het voedsel gehaald worden, maar moet als levertraan worden toegevoerd. Het tekort aan levertraan heeft den maatregel noodzakelijk gemaakt, dat geen prophylactisch aan kinderen ouder dan 2 jaar mag worden gegeven, wat zeer te betreuren is. Dat van de kinderen, die een onvoldoenden voedings toestand hadden, er slechts 3 naar den huisarts werden verwezen, bewijst, dat de toestand slechts zelden ernstig was. Bovendien werden 42 kinderen opgegeven voor uitzending naar een vacantiekolonie. Wederom werden alle kinderen, die voor school- voeding in Zutphen werden opgegeven, door mij beoor deeld, waarbij ik, gezien de omstandigheden, eerder deelname adviseerde, 4. Huid- en haaraandoeningen. Zoowel bij mijn routineonderzoek, als bij een bezoek aan een school werden mij huidaandoeningen getoond, die door de ouders „broodschurft" werden genoemd. Bijlage B. 17 In al deze gevallen had men te doen met impetige, een besmettelijke huidaandoening. Sedert het invoeren van het oorlogsbrood werden hieraan allerlei kwalen toegeschreven, bijna altijd ten onrechte. Het gevaar bij deze huidaandoening is nu, dat de ouders, die het brood de schuld geven, hun medicus niet raadplegen, waardoor de ziekte gelegenheid heeft zich uit te breiden en de patientjes gelegenheid krijgen de zeer besmet telijke ziekte aan anderen over te brengen. Hoofdluis, in ernstige mate, kwam weer zeer weinig voor, slechts bij 18 der 3307 onderzochte kinderen. 5. Oogen. Wegens de er aan verbonden moeilijkheden werden de kinderen der kleuterscholen niet op gezichtsscherpte onderzocht, evenmin op gehoorscherpte. Een verblijdend verschijnsel is, dat van de 12 kinderen op de kleuter scholen, die aan scheelzien leden, er 10 reeds onder behandeling waren. De vroege behandeling is van groot belang om de gezichtsscherpte van het scheele oog te behouden. Van de kinderen met een onvoldoende gezichts scherpte in de eerste klasse behoefden slechts 56 van de 87 opgezonden te worden. Onder de 31die reeds onder behandeling waren, waren er velen, die door scheel zien één slecht oog hadden. Onder de kinderen uit klasse III waren 155 leer lingen met slechte oogen, waarvan 68 nieuwe vondsten in klasse VI van 185 leerlingen met slechte oogen 57 nieuwe. Hieruit blijkt, dat de oogen reeds in de eerste schooljaren te lijden hebben, doch dat er ook later nog gevallen bijkomen. Op kleurenblindheid werd weer alleen in de 6e klasse

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1940 | | pagina 50