22 HOOFDSTUK IV. FINANCIËN. Algemeen. Het schrijven van een algemeen overzicht der ge- meentefinanciën wordt telkenjare een minder aangename taak, omdat de tegenvallers groeien en de meevallers steeds geringer in aantal en bedrag worden, zoodat ten slotte de toon van het verslag wel gestadig meer pessimistisch moet worden. Desondanks is er nog reden, zoo al niet tot vreugde, misschien zelfs niet tot tevreden heid, dan toch tot erkentelijkheid. Immers Zutphen is nog niet noodlijdend en behoeft evenmin een beroep op het Rijk te doen ter verkrijging van een z.g. be- lastingbijdrage en/of extra-bijdrage uit het Werkloos- heidssubsidiefonds, waartoe menige, eens welvarende gemeente heeft moeten overgaan, zich daarmede een intensieve controle van rijkswege op het geheele finan- ciëele beleid op den hals halende. Men kan dus zeggen, dat Zutphens financiëele toestand nog steeds minder ongunstig is dan die van een groot aantal andere ge meenten. Maar ook hier laat het toezicht van hoogerhand zich vrij wat strenger gevoelen dan sinds menschenheugenis het geval is geweest. Bij de bespreking hierna van de begrooting voor 1936 zal dit blijken. Vooraf mogen enkele cijfers gaan omtrent het rekening saldo over 1935. De dienst 1935 was geopend met een deel van het 23 batig saldo 1933, groot f 100000 van het batig saldo 1934 was eraan toe gevoegd, als reserve voor de toekomst 25075 totaal van vroegere diensten f 125075 Het batig saldo 1935 bedroeg 73485 zoodat 1935 op zich zelf een tekort op leverde van f 51590 Dit resultaat was rond f 84000 ongunstiger dan dat over 1934 en heeft zijn invloed doen gelden bij de samenstelling der begrooting voor 1937. Die van 1936 kon nog profiteeren van het fraaie eindcijfer van 1934. Na reserveering (overbrenging naar 1935zie boven) van f 25075, bleef hiervan nog f 169400 beschikbaar. Aanvankelijk werd dit als eerste post voor 1936 gebruikt en kon de begrooting voor 1936 worden sluitend gemaakt met 130150 opcenten op de personeele belasting. Gedeputeerde Staten namen hiermede echter geen genoegen. Om te beginnen wenschten zij van het saldo 1934 niet meer dan f 100000 te zien gebruikt voor 1936 en bovendien verlangden zij verzwaring van den gewonen dienst met een bedrag van rond f 21000 wegens aflossing van kapitaaluitgaven, waarvoor nog geen geldleening was gesloten. Zutphen had tot dien tijd de regel gevolgd, dat met zoodanige aflossing eerst werd begonnen nadat een definitieve leening was opgenomen, al had het daarnaast een groot aantal posten van den kapitaaldienst, waarvoor in het geheel niet werd geleend, in enkele jaren uit den ge wonen dienst gedelgd. Evenwel hadden Gedeputeerde Staten in Februari 1936 een aanschrijving tot de ge meentebesturen gericht om met aflossing op kapitaals uitgaven een aanvang te maken reeds in het jaar.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1936 | | pagina 13