Bijlage T. 2 in vele gevallen niet zou slagen. Waarschijnlijk zal ik mij neerleggen bij de hypothese, dat door het stads archief particuliere stukken gemengd zijn en zal ik deze stukken afzonderlijk naar hun aard beschrijven. In elk geval hebben herhaalde besprekingen met den Rijks archivaris in Gelderland en met mejuffrouw A. Maris, volontaire aan het Rijksarchief in Arnhem, welke laatste de beschrijving heeft gemaakt van de indertijd door mij aan het Rijksarchief overgedragen stukken van geestelijke stichtingen, mij de zekerheid gegeven, dat er zich bij de hier aanwezige charters geen bevinden, die behooren tot de archieven van genoemde geestelijke stichtingen. Verder heb ik mij dit jaar beziggehouden met het herstellen van de serie „Ingekomen Brieven". Van het jaar 1717 af zijn de brieven ingebonden aanwezig, maar de brieven van vóór dien tijd zijn op een enkele uitzondering na, óf nooit ingebonden en geordend ge weest, óf de in den tijd-zelf vervaardigde banden zijn in later tijd uiteengenomen en de inhoud is met andere losse stukken, soms bóvendien nog uit andere archieven afkomstig, vereenigd. Ik heb, zooveel doenlijk was, de brievenreeksen hersteld voor de 17e en het grootste deel van de 16e eeuw en ook een verzameling brieven van de prinsen van Oranje aan de stad, door een „liefhebber" gelicht uit diverse banden en in één band vereenigd, uiteengenomen en tusschen de andere, bij de stad ingekomen brieven geplaatst. Doordat de brie ven gewoonlijk gedateerd zijn, levert het thuisbrengen ervan als regel niet veel hoofdbrekens. Ernstiger moei lijkheden geven behalve natuurlijk de ongedateerde stukken de bijlagen. Deze kleine uitweiding moge dienen als een illustratie Bijlage T. 3 van één der plichten, die ik mij als de meeste archi varissen gesteld zie het ongedaan maken van de werkzaamheden door mijn voorgangers uit gebrek aan begrip voor het wezen van een archief, verricht en het moeizame herstel van de oude orde. Ook de rekeningen van onder- en overrentmeesters der stad werden door mij geïnventariseerd. Uit het archief werden geen stukken gepubliceerd. Wel zijn door mij gegeven inlichtingen mede verwerkt in een artikel van Mr. B. van'tHoff: „Vroege drukken in Neder.landsche archieven" (Ned. Archieven blad 1932—1933, le afl„ p. 65 vlg.) Ten behoeve van Prof. Oppermann te Utrecht en van Dr. Mengering te Duisburg werden foto's vervaardigd van hier berustende archiefstukken. Voor de in Juli in het Museum gehouden tentoon stelling van het stadszegel leverde het archief in hoofd zaak het materiaal. De met het Rijksarchief in Arnhem in April 1931 gesloten ruilovereenkomst, waarover in het vorig jaar verslag gehandeld wordt, bracht mede, dat in den loop van het jaar herhaaldelijk stukken van en naar Arnhem gezonden werden, die bij de voortgaande in ventarisatie daar en hier geïdentificeerd konden worden. In October werd door Olderlieden en Gildemeesters van St. Anthonie kleine Broederschap een archiefkist met stukken, in 1896 in bruikleen gegeven, weder opgevraagd. Hoezeer ik het betreur, dat een onge twijfeld aardig archiefje mij ontgaan is, het feit, dat het veilig geborgen is en dat de heer S. J. Meijjes met de beschrijving ervan een begin gemaakt heeft, stemt tot tevredenheid. Bij de inspectie van den in houd van de archiefkist bleek mij, dat hierin stukken

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1932 | | pagina 212