32
ciëele verhouding tusschen het rijk en de gemeenten.
De uitkeeringen aan de gemeenten krachtens de wet
van 1897 zijn vervallen en vervangen door uitkeeringen
uit het bij de wet van 15 Juli 1929 (Stbl. 388) ingesteld
gemeentefonds. Dit fonds wordt gevoed door een in
het geheele land uniform geheven gemeentefondsbelasting
en door de opbrengst van 50 opcenten op de vermo
gensbelasting, welke laatste dus in alle gemeenten,
zonder haar tusschenkomst worden opgelegd.
Het stelsel beperkt het belastinggebied der gemeenten;
zij mogen geen gemeentelijke inkomstenbelasting en/of
opcenten op de hoofdsom der rijksinkomstenbelasting
meer heffen en niet meer dan 50 opcenten op de
hoofdsom der vermogensbelasting.
Daar staat tegenover, dat zij de geheele opbrengst
der personeele belasting ontvangen, daarop opcenten
kunnen (heffen en bij de regeling dezer belasting een
vrij groote vrijheid genieten. Verder ontvangen zij 3/4
van de hoofdsom der grondbelasting op de gebouwde
en ongebouwde eigendommen, terwijl de bevoegdheid
tot opcentenheffing op deze belasting onveranderd is
blijven bestaan. Tenslotte mogen de gemeenten normaal
ten hoogste 80 opcenten heffen op de nieuw ingestelde
gemeentefondsbelasting.
Hieruit volgt, dat het belastinggebied der gemeenten
wel zeer aanzienlijk is beperkt.
De voornaamste vroegere belastingbron, de gemeen
telijke inkomstenbelasting, waarvan de opbrengst bij
een matig tarief voor Zutphen over de laatste jaren
f 625000 bedroeg, vloeit niet meer. De opbrengst
der nieuwe bronnen is gelimiteerd, zoodat tenslotte
voor uitbreiding slechts de heffing van meer opcenten
op de personeele en de gemeentefondsbelasting over
33
blijven. Hiervan mogen de laatste, gelijk reeds op
gemerkt, in het algemeen de 80 niet overschrijden,
terwijl de eerste, naar veler meening, geen voldoende
rekening houden met de draagkracht der belasting
plichtigen.
Intusschen heeft de nieuwe regeling voor onze be
volking in het algemeen aanstonds een verlichting van
belastingdruk meegebracht. Voor 1931 althans waren
de opcenten op het personeel 20 lager dan tevoren
van Rijk, provincie en gemeente samen, terwijl de ge
meentefondsbelasting van verreweg de meeste belasting
plichtigen minder vergde dan de oude gemeentelijke
inkomstenbelasting.
Een gezin zonder kinderen betaalde b.v.
Uit het gemeentefonds ontvangen de gemeenten:
le. 75 van de jaarwedden van den burgemeester
en den secretaris, tot een maximum van f 3000
per jaar (vroeger f 600)
Bij een inkomen van
in 1930/31
aan g.i.b.
in 1931/32 aan
g.f.b. 60 opc.
f 800.-
f 8.40
f 8.-
900.-
12.60
11.20
1000.—
16.80
14.40
1200.—
25.20
20.80
1500.—
37 80
33.60
2000.-
75.60
52.80
3000.-
159.60
105.60
4000.-
243.60
156.80
5000.-
327.60
220.80
6000.-
411.60
284.80
8000.—
579.60
432.—
10000.—
747.60
585.60
12000.-
915.60
777.60
14000.-
1083.60
979.26
15000.-
1167.60
1056.—
25000.-
2007.60
2016.—
50000.-
4107.60
4416.—
100000.-
8307.60
9216.-