Bijlage T.
4
de behandeling ondergaan, in het vorig jaarverslag
vermeld, en daarna staande geplaatst worden in enve-
loppes in speciaal daarvoor gemaakte doozen. De bode
G. Stam verricht met toewijding het werk, dat het
platstrijken en het herstel der beschadigde stukken
vereischt.
Eenigszins uitvoeriger kan ik zijn over den voortgang,
in dit geval zou men bijna kunnen zeggenhet begin
der inventarisatie. Daar het samenstellen van een in
ventaris of inventarissen het eerste werk van een ar
chivaris is, heb ik mij het geheele jaar daarmede bezig
gehouden. Van het Zutphensch archief bestaat welis
waar een geschreven inventaris uit het midden der 19e
eeuw, vervaardigd door den archivaris Mr. R. W. T a d a-
ma, terwijl van een deel der charters beschrijvingen be
staan van denzelfde en van Dr. W. J. A. Huberts
in de twee deelen van het „Tijdrekenkundig register"
uit de jaren 1854 en 1862, maar deze beschrijvingen
hebben vrijwel alle waarde verloren. In de eerste plaats
heeft genoemde inventaris alle praktisch nut ingeboet
door het feit, dat de nummers van den inventaris, die
oorspronkelijk ook op de stukken waren aangebracht,
in den loop der tijden daarvan zijn afgevallen, terwijl
de plaatsing der stukken ook niet meer in overeen
stemming bleek te zijn met de orde van den inventaris.
Dat hij wetenschappelijk geenszins meer beantwoordt
aan de eischen, die men tegenwoordig aan een inven
taris stelt, spreekt bijna vanzelf. Zonder hierover te
zeer in finesses te treden, wil ik toch even opmerken,
dat de samensteller zich op het toen algemeen inge
nomen standpunt heeft gesteld, dat een archief uitslui
tend is een verzameling van papieren, die historische
feiten mededeelen. De tegenwoordige archivaris vraagt
Bijlage T.
5
zich in de eerste plaats afUit welk archief stamt het
stuk? Welke plaats heeft het in een breederen samenhang
ingenomen In verband hiermede streeft hij ernaar, het
stuk op die oorspronkelijke plaats terug te brengen
en het dienovereenkomstig te beschrijven. Dit z. g.
„respect des fonds" is tegenwoordig het leidend be
ginsel bij archiefordening en beschrijving en de latere
beheerder heeft dus wanneer zijn voorgangers hiertegen
gezondigd hebben, zooals hier het geval is geweest,
waar stukken uit verschillende „fonds" door elkaar
gemengd zijn de moeilijke taak, deze stukken, voor
zoover dit althans nog mogelijk is, in hun oorspron
kelijk verband terug te brengen. Zoo heb ik mij tege
lijk met het beschrijven bezig gehouden met het uit
zoeken der stukken en wel voor een groot deel van
die stukken, die tot het archief van Gedeputeerde Staten
van het kwartier van Zutphen behooren en die ston
den tusschen en beschreven waren met de stukken uit
het stadsarchief. Gelijk ik in het verslag over 1929
heb opgemerkt, behooren deze stukken in het Rijks
archief in Arnhem thuis en ze zijn dan ook met enkele
andere stukken, die ook behooren tot aldaar berustende
archieven, in den loop van het jaar daarheen overge
bracht, terwijl stukken uit het stadsarchief, die in
Arnhem berustten, hierheen gestuurd zijn. De desbe
treffende ruil heeft echter in 1930 nog niet haar beslag
gekregen.
De charters, waaraan het Zutphensch archief buiten
gewoon rijk is (hun aantal loopt in de duizenden),
verdienen een afzonderlijke vermelding. Ik ben begonnen
met de beschrijving dezer stukken in regestvorm en
heb deze voltooid van een nog nooit beschreven ver
zameling, die getiteld was„Charters van verschillenden