Bijlage K.
8
Ie geven, enkele stoelen moesten gehuurd worden,
eenige planten en bloemen werden neergezet. In de
vestibule stond een tafel met leuningstoel, waarop
H. M. en Z. K. h. de Prins konden plaats nemen
om een oorkonde van hun bezoek te teekenen, welke
met kunstvolle hand gecalligrafeerd en geschilderd is
door onzen stadgenoot, den Heer H P. J. Tutein
Nol then ius. Op deze wijze werd het Wijnhuis in
gereedheid gebracht voor het Koninklijk bezoek; een
oude gewoonte werd hierdoor gehandhaafd, want ook
vroeger was dit gebouw het middelpunt van het
Zufphensche leven en de plaatselijke geschiedkundige
gebeurtenissen.
Het Museum werd van af half Juni bezocht door 3708
personen, waaronder 2447 betalende en 1261 niet-
befalende; onder de bezoekers waren verscheiden
autoriteiten en hooggeplaafsten, met namen moge
genoemd worden de Minister van Binnenlandsche
Zaken Jhr. Mr. Ch. J. M. Ruys de Beerenbrouck. Het
jaar vóór den brand, in 1919, werd het Museum
bezocht door 3400 personen, waaronder 1819 betalende
en 1582 niet-betalende. Eenige schoolklassen bezochten
met hun onderwijzer het Museum De entréevrije Zon
dagen bleven bestaan op den 2en en 4en Zondag der
maand. Om de kosten te verminderen en de regeling
met het personeel gemakkelijker te maken, is het
Museum op de andere Zondagen gesloten. Een liulp-
concierge deed de eerste maanden geregeld dienst, in
de wintermaanden kwam hij alleen op de entréevrije
Zondagen en op dagen, dat er zeer veel bezoek ver
wacht kon worden. Wat de entréevrije Zondagen
Bijlage K.
9
aangaat, er komt druk bezoek, dat in de beste orde
de zalen bezichtigt.
De Museum-Commissie en de Vereeniging Pictura
zijn tot een overeenkomst gekomen betreffende het
houden van tentoonstellingen dezer Vereeniging in het
Museum. Voorloopig zal Pictura daar 4 tentoonstellingen
per jaar kunnen houden. In het Bestuur der vereeniging
hebben drie leden der Museum-Commissie zitting, n.l.
de Heeren Molenaar en Bosman, benevens de secretaresse.
In Maart kwam het bericht in, dat het gewijzigde
ontwerp van de Heeren Evelein, Corter en Boeles,
betrekking hebbend op het bodemonderzoek, niet
door het Rijk kon worden aanvaard; de oorspronkelijke
Rijksregeling werd met eenige wijzigingen aangenomen,
zoodat voortaan het Rijks Museum van Oudheden het
bodemonderzoek zal regelen en de distributie der
gevonden voorwerpen op zich neemt. De Museum-
Commissie meende zich nu bij deze regeling te moeten
neerleggen en de gevraagde instemming daarmee te
moeten betuigen. Toen evenwel urnen gevonden te
Eibergen aan de Twentsche Oudheidkamer werden
toegewezen vond de Commissie het noodig daartegen
te opponeeren. Het gevolg hiervan was, dat de urnen
door toedoen van Prof. Holwerda en door welwillend
heid der Twentsche Oudheidkamer werden afgestaan
en naar het Rijks Museum van Oudheden werden
opgezonden ter restauratie alvorens in het Museum
te Zutphen geplaatst te kunnen worden.
Bij de inrichting van het Museum moest de grootste
zuinigheid worden betracht, met veel beleid is de
Commissie er in geslaagd de kosten slechts weinig