M'S Bijlage B. 12 derenbewaarplaals betreft 1°. de ruiten in het gebouwtje nu heel zijn, 2°. de zuigkap niet behoorlijk werkte en 3°. de beenderen soms drie en meermalen per dag in het pakhuis werden gebracht en de deur dan telkens eenigen tijd geopend is, terwijl bovendien nog de toegangsweg tot het pakhuis en het terrein daarvoor, zeer vervuild zijn door allerlei afval. Het bleek de Commissie uit dit rapport dat op onvol doende wijze de hand werd gehouden aan de voorwaarden door Burgemeester en Wethouders bij het verleenen der vergunning tot oprichting dezer bewaarplaats gesteld. Zij gaf Burgemeester en Wethouders in overweging deze door haar gestelde voorwaarden nog te verscherpen door de bepalingen dat de gang naast de bewaarplaats zindelijk en vrij van allen afval moet worden gehouden dat de zuigkap minstens een meter hooger moet worden gesteld en beter onderhouden, zoodat zij bij den minsten wind behoorlijk werkt en dat de bewaarplaats niet mag worden geopend, noch voor inbrengen, noch voor weghalen van beenderen, tusschen 7 en 12 uur voormiddag en tusschen 2 en uur namiddag. Voorts bevatte de bovenaangehaalde brief van den Inspecteur Drenth nog bemerkingen betreffende de berg plaats van lompen, huiden, oud ijzer, enz. in het perceel Polsbroek No. 105, hoek Oroenesteeg. De sub commissie die haar onderzoek ook hierover uitstrekte meldde, dat bij haar bezoek aan dit perceel, de zolder vol vellen hing, er een groote ton bijna gevuld met beenderen aanwezig was, terwijl pakken lompen, losse lompen en ook beenderen op den vloer lagen, doch dat hoewel het warm weer was, het geheel weinig stank verspreidde. De sub-commissie Bijlage B. 13 verschilde van meening met den Inspecteur over het be waren van deze beenderen in een gesloten kist, zooals door hem werd voorgesteld, vreezende dat dan bij het ledigen van die kist nog meer stank verspreid zoude worden. Zij gaf de voorkeur aan eene geregelde en spoe dige opruiming dier beenderen met overbrenging naar de bergplaats op den Houtwal Aldus werd aan Burgemeester en Wethouders geadviseerd. Ten slotte werd in den brief van den Inspecteur ook nog melding gemaakt van eene klacht over stank veroor zaakt door een leerlooierij in de Lievenheersteeg. Deze klacht dateert reeds uit 1919 en werd in het vorig jaar verslag vermeld. Daar blijkens het onderzoek het drogen van lijmvleesch was gestaakt, meende de Commissie deze klacht als opgeheven te kunnen beschouwen. De subcommissie behandelde ook nog de vraag of een hernieuwd onderzoek naar lompenbergplaatsen, zooals door den Inspecteur in zijn meer genoemden brief voorgesteld, noodzakelijk mocht worden geacht. Zij had daartegen geen bezwaar en meende dat de hulp der politie ware in te roepen om op dergelijke inrichtingen, zonder vergunning bestaande, te letten, teneinde het voortbestaan daarvan te verhinderen. Een bewoner van een perceel gelegen aan het Stations plein klaagde over geraas en stank van een zuiggasmotor in een nabijgelegen fabriek, welke hinder dagelijks onder vonden werd bij het in bedrijf stellen dier machine. Door den eigenaar dezer fabriek werden eenige verbete ringen aangebracht, zoodat de Commissie vertrouwt dat in hoofdzaak aan deze klacht is tegemoetgekomen.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1920 | | pagina 98