Bijlage S. 4 gaf ons aanleiding om Burgemeester en Wethouders in overweging te geven de ingezetenen uit te noodigen om ter voorkoming van brand hunne schoorsteenen in het herfst- en winterseizoen twee- of driemaal te laten vegen. De brandraad hield zich vooral bezig met de vraag, wat er gedaan moet worden om het brandgevaar in deze gemeente zooveel mogelijk te beperken. Daarvoor inspecteerden wij een paar bedrijven en inrichtingen. De heer R. CORNEGOOR, houthandelaar, werd na afloop van zoo'n inspectie op het brandgevaar in de machinekamer zijner houtzagerij gewezen. Daarna werd door ons naar aanleiding van een brand in die machinekamer aan Burgemeester en Wethouders het verzoek gericht, om aan den heer CORNEGOOR nadere eischen voor de veiligheid van zijn bedrijf te stellen. Op verzoek van Burgemeester en Wethouders brach ten wij rapport uit over eene aanvrage van den heer L. C. W. Taminiau om in zijn pakhuis in de Spie gelstraat een benzinedepöt op te richten. Ook namen wij in overleg met de afdeeling Ge meentewerken maatregelen, cm het brandgevaar dat de hooge stapel turf bood, welke op het Hoornwerk lag, zooveel mogelijk te beperken, terwijl wij de aan dacht van Burgemeester en Wethouders op hetzelfde gevadr vestigden, dat de groote hoeveelheden brand bare stoffen opleveren, die soms op de kade opge stapeld liggen. Burgemeester en Wethouders hebben daarop aan Bijlage S. 5 den kade- en havenmeester opdracht gegeven, om bij het opslaan van goederen op de kaden rekening te houden met mogelijk brandgevaar. Ook wezen wij Burgemeester en Wethouders op het gevaar van het ten verkoop voorhanden hebben van vuurwerk in winkels. In opdracht van Burgemeester en Wethouders in specteerden wij verschillende gebouwen en inrichtingen, als daar jaublieke vermakelijkheden werden gegeven. II. Personeel. De zorg voor al hetgeen op de brandweer betrek king heeft, berust, naar onder I reeds werd medege deeld, bij den Brandraad. Dit college was in 1917 als volgt samengesteld: VoorzitterA. B. DULL, generale brandmeester. Onder-Voorzitter: D. STOLP, adj. generale brandmeester. Leden: E. F. J. VAN BRUGGEN, opperbrandmeester. G. J. NIJHOF, en W. C. VAN DER STAAIJ. Secretaris: J. Gimberg. Bode is: R. H. JANSEN. Aangezien de motorspuit in de praktijk reeds heeft bewezen volkomen in staat te zijn, om met behulp der slangenwagens een uitslaanden brand te blusschen, werd de handspuit 1 in reserve gesteld en het perso neel daarbij, tezamen 30 personen, eervol ontslagen. Hetzelfde gebeurde reeds in 1916 met de handspui ten II en III.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1917 | | pagina 272