Bijlage P. 10 Van beide instellingen zijn geen bescheiden aan wezig, waaruit zou kunnen blijken, wanneer en door wien zij gesticht werden 1). Het Spittaal wordt steeds een klooster genoemd ten onrechte evenwelwant het werd door begijnen bewoond en deze leggen geen kloostergelofte af. Haar verblijf heet in onze taal hof, in het Fransch béguinage (het Latijnsche beginagium) 2). Indien we dus weten, dat de hospitalen of gasthuizen in de twaalfde eeuw ontstaan zijn en ons daarbij her inneren, dat de orde der begijnen eerst in het laatst dier eeuw gesticht werd, dan kan het Spittaal niet ouder zijn dan de 13de eeuw. Nu bevindt zich in het archief der St. Walburgskerk een aflaatbrief van 21 Januari 1226, waarbij KONRAAD VON URACH, bisschop van Porto en Rufina, als pauselijk legaat een aflaat van 20 dagen geeft aan hen, die op den dag van PHILIPPUS en JACOBU3 (1 Mei) de St. Walburgskerk te Zutphen bezoeken en voor het afbouwen van deze en van het „claustrum" (klooster) iets afzonderen 3). Vergelijken we deze woorden met hetgeen we hier boven omtrent den tijd der stichting van het Spittaal meedeelden, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand, 1) Van het Nieuwe Gasthuis was reeds in 1549 de stich tingsbrief niet meer voorhanden. Procedure, blz. 31. 2) Ter voorkoming van verwarring ben ik hier evenwel liet Spittaal een klooster blijven noemen. 3) Sloet, Oorkondenboek, no. 479. Bijlage P. 11 dat dit „claustrum" het Spittaal is. Toch is deze conclusie niet juist; want het Spittaal was, gelijk we reeds opmerkten, geen klooster. Het claustrum, hier bedoeld, is hoogst waarschijn lijk de domus claustralis, d. i. de gemeenschappelijke woning der kanunniken van de St. Walburgskerk. De heer dr. K. O. Meinsma vestigde daarop reeds de aandacht in zijne studie over de Zutphensche aflaten 1). Aanvankelijk lag het Spittaal buiten de Spittaal binnenpoort, waarom dan ook in de oudste stukken van het Spittaal „extra muros" (buiten de stadsmuren) gesproken wordt. De juiste ligging van dit klooster is niet bekend. De begijnen verkochten het in 1373 aan de stad en verhuisden daarop naar een gebouw aan de Zaadmarkt, gelegen tusschen het Bonihof en de Pelikaanstraat. Dit klooster bezaten de begijnen niet in eigendom; want Lubbert uppen Kelre en KATHERINE, zijne dochter, „joncfrou" in het Spittaal, verkochten eerst in 1384 aan haar hun geheele huis aan de Zaadmarkt, zooals, heet het in de koopacte, de begijnen daar inwonen 2). Het Nieuwe Gasthuis, dat tusschen het Bornhof en de Bernhardsteeg lag, bepaalde zich niet alleen tot verpleging van zieken, maar strekte zich in allerlei philanthropische richtingen uit, als verpleging van armen, 1) Archief voor liet Aartsbisdom Utrecht, jaarg. 1904, blz. 15. Ik citeer volgens een afdrukje. 2) Bijdragen en Mededeelingen van Gelre111, blz. 17.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1910 | | pagina 209