Bijlage B. 32 Bijlage IV. Advies betreffende het voorstel tot opneming van de besmettelijke kinderverlamming" in de algemeene Politieverordening. De eerste beschrijving van eene eigenaardige ziekte met verlamming gepaard gaande en veelal bij kinderen voor komende, is gegeven omstreeks het jaar 1140 door Von Heine. Na eenigen tijd kwam men tot het inzicht dat men daarbij te doen had met eene aandoening in de grijze stof van het ruggemerg. In den Iaatsten tijd is men er al meer en meer toe geneigd geworden aan te nemen dat deze zelfde ziekte zich kan localiseeren in verschillende deelen van hersenen en ruggemerg en dat zij dus zoowel ruggemergs- (spinale), als verlengde mergs- (bulbaire), als hersen- (cerebrale) ver schijnselen kan vertoonen. Van uit Noorwegen, door Wickmann, die eene beschrijving gaf van eene epidemie, is voorgeslagen dit complex van spino-bulbo-cerebrale symptomen te noemen de Heine-Medin'sche ziekte. In de laatste jaren heeft deze ziekte de neiging op som mige tijden van het jaar (zomer, herfst) bij wijze van epi- demiën op te treden en vooral in Scandinavië, West-Duitsch- land, New-York, Stiermarken, Minnesota enz. zijn .kinderen in groot aantal aangetast. Over het wezen der ziekte tast men nog vrijwel in het duister, het verloop doet denken aan eene acute infectieziekte, waarbij, onder soms zeer stormachtige verschijnselen van den kant van maag en darmen, soms ook keel en neus, met hooge koorts gepaard gaande, de ziekte begint, waarna eene localisatie der in fectie schijnt plaats te hebben in de grijze stof van het Bijlage B. 33 centrale zenuwstelsel. In hoeverre van eene besmettelijk heid der ziekte mag worden gesproken staat allerminst vast. Wel zijn er soms 2 of meer kinderen in één gezin aange tast, wel geeft Wickmann in zijn studie over deze ziekte en kele voorbeelden, die sterke verdenking aan hare besmet telijkheid opwekken, wel heeft men ook in Leiden de be smettelijkheid waarschijnlijk geacht, en heeft men zelfs de epidemie in Westphalen in verband trachten te brengen met het verblijf van Zweedsche ingenieurs in die streek in de jaren 1907/08, doch bewezen is die besmettelijkheid nog allerminst. Elke opsporing naar specifieke (georga niseerde) oorzaak is tot nog toe onvruchtbaar geweest; men vond in de hersen- of ruggemergszelfstandigheid of in de hersenruggemergsvloeistof, óf geene bacteriën óf tal rijke soorten wier oorzakelijk verband tot de ziekte niet kon worden vastgesteld. De mededeeling van K. Polpeschnigg, die bij eene epi demie in Stiermarken in 16 gevallen diplo-of tetracocen vond in de cerebrospinaalvloeistof, is nog slechts eene voorloo- pige en zal nog door nadere gegevens, ook en vooral door dezulken die het verband tusschen bacteriën en ziek ten aantoonen, moeten worden aangevuld. Of dan deze besmetting zou worden overgebracht van per soon op persoon, door tusschenkomst van levenlooze voor werpen of door bemiddeling van bacteriën dragende tus- schenpersonen is evenmin vastgesteld en zal toch grooten invloed moeten uitoefenen op de maatregelen, die moeten worden genomen. Bovendien komt de ziekte hoofdzake lijk voor bij kinderen beneden den schoolgaanden leeftijd, hoewel ook wel ouderen worden aangetast. Zoo bleek dan ook in Leiden van 21 goed geconsta-

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1909 | | pagina 106