dene brandschouw over fabrieken en inrichtingen welke
meer dan gewoon gevaar voor brand opleveren, heeft
aangetoond, dat de toestand daarvan zeer voldoende is.
In den afgeloopen strengen winter van 1890/91 is
gebleken dat enkele buizen en brandkranen van de
waterleiding door den vorst onbruikbaar waren.
Tot voorkoming daarvan in 't vervolg werden zoo
veel mogelijk voorzorgsmaatregelen genomen en gedu
rende den tijddat er met sommige brandkranen niet
gewerkt kan worden, bijzondere voorschriften gegeven
voor de tijdige in werking stelling der brandspuiten,
en met het oog daarop, met de meeste zorg een vol
doend aantal brandbijten opengehouden.
Op den 28el1 October werd de proef genomen met
een ramoneureen werktuigmeer bestemd om schoor
steenbranden te blusschen.
Bij de proefneming bleek echter, dat op de gewone
wijze even snel en doelmatig het blusschingswerk kan
verricht worden, zoodat geen ramoneur daarvoor be
hoefde aangekocht te worden.
De Gemeente bezit thans in eigendom de navolgen
de brandbluschmiddelen en reddingsgereedschappen:
97 brandkranen op de waterleidingsbuizen in de
openbare straten en wegen, op afstanden van 100 a
150 M. aangebracht.
6 brandkraden of slangenwagens, geplaats als volgt:
No. 1 bij de Groote kerk.
2 aan den Graaf Otto singel.
3 v Paardenwal.
4 de Nieuwstad.
5 het Broederenkerkplein.
6 de Havenstraat.
3
Iedere wagen is voorzien met een opzet kraanstuk,
150 Mr. slang, straalpijp, kraansleutel en diverse ge
reedschappen en wordt bediend door:
1 opperbrandmeester.
2 brandmeesters.
3 pijpvoerders. en
6 geaffecteerden.
Verder zijn aanwezig:
4 handbrandspuitenvoorzien van zuig- en persver
mogen en
4 aanjagerswaarvan 3 vaste en 1 vervoerbare.
De bediening voor ieder dezer spuiten bestaat uit
1 opperbrandmeester,
2 brandmeesters.
3 straalpijpvoerders, en
32 geaffecteerden.
4 stel brandladders.
1 wagen met reddingsmiddelen en een wagen met
reservemateriaal, waarvan met de bediening belast zijn
S afdeelingen weermannen, te zamen onder een opper
brandmeester iedere afdeeling onder bevel van een
brandmeester.
De navolgende wijzigingen hadden plaats in het per
soneel der brandmeesters.
Op hun verzoek werd eervol ontslag verleend aan
den opperbrandmeester C. D. Muijderman en aan den
brandmeester Roeters van Lennep.
In hunne plaats werden benoemd de HH. L. G.
Maaldrink en J. C. Niedelsteijn Walter, en tot
brandmeester H. A. Ezerman.
2