10
het op het hart doorzagen der planken. Bij
de verschillende houtsoorten moet daarbij ook
vooral op de geaardheid van het spint worden
gelet en op de bijzondere eigenschappen van
het materiaal dat wordt verwerktgewezen
worden. Bij het uitkorten van het hout moet
worden onderwezenop welke wijze men las
tige en nadeelige noestenenz. zooveel moge
lijk kan vermijden en hoe men bij dat alles
op de voordeeligste wijze moet te werk gaan.
Bij het maken van hout- kap- en trapconstruc-
tiën zal de voor elke verbinding gebruikelijke
benaming worden medegedeeld, zoodat de leer-
ling bij de aflevering van zijn werkstuk hier
mede bekend is.
Eerste studiejaar.
1. Hoewel het leeren van de benamingen van
het gereedschap op voldoende wijze voort
durend moet worden onderwezen, zullen
den leerling in de eerste plaats die van
de meest gebruikelijke gereedschappen met
hun gebruik bij den aanvang zooveel mo
gelijk klassikaal, worden verklaard.
2. Aan den leerling wordt gegeven plank of
ribhout te schaven en zoo hij hierin eeni-
ge vaardigheid heeft verkregente strijken.
Zooveel mogelijk zal het plank- of ribhout
worden genomen van die materialenwel
ke meer gevorderde leerlingen voor ver
werken noodig hebben, mocht hiervoor
echter geene voldoende gelegenheid bestaan,
zoo zullen planken worden geschaafd en
tot benoodigde strooken en latten gezaagd
en gestreken. Vooral bij het eerste ge
bruik van het gereedschap, zal de onder
wijzer nauwkeurig letten op eene goede
behandeling, stand, enz. op dat de leer
ling reeds dadelijk wete en begrijpe dat
hij zooveel mogelijk recht op bij de bank
moet staa» en geen voeten op de regels der
schaafbank mag zetten of andere steun
punten zoeken.
3. Het maken van meetkunstige figuren.
Heeft hij eenige vaardigheid in en kennis
van het gebruik van schaaf en zaag ver
kregen zoozal hij van kleine stukjes hout
verschillende meetkundige voorwerpen lee
ren makenb. v. van een plank eerst een
langwerpig vierkant dit te veranderen in
een kwardraatcirkel, veelhoek, enz. be
nevens het hierin boren van schillende
gaten. Bij het gebruik van zaag, zal de
leerling, waar dit pas geeft er vooral op
worden gewezendat de beweging met de
armen moet plaats hebben en niet met het
bovenlichaam.
4. Het onderwijzen in het gebruik der beitels
door het steken van pennenenz.
5. Het vlakken en van scheelte maken, het
haaksch werken en het maken van twee
of meer stukken van gelijke lengte en