pu
Plaatje uit het boek van Willem Baudartius over de
Tachtigjarige Oorlog. Het toont Lochem aan het einde van
de zestiende eeuw, dus vóór de stadsbrand van 1615 (Gelders
Archief, 0963, collectie plattegronden nr.64).
Wederopbouw
Wederopbouw was een ander verhaal. Tot dan
De Zutphenaren hadden een dominee gestuurd.
Dat was de enige manier om erachter te komen
hoe de situatie nu werkelijk was. Dat dominee
Baudartius zelf naar Lochem was geweest
en daarover een gedicht had geschreven was
niet zozeer van literair belang, maar had ook
nieuwswaarde. Hoewel zijn naam ons nu niet
veel zegt, behalve dat een middelbare school in
Zutphen zijn naam draagt, was hij rond 1615
al een populair auteur, die levendige verhalen
schreef over de Spaanse overheersing. Zijn
gedicht zal zeker bijgedragen hebben tot de
bekendheid van de Lochemse stadsbrand.
had gemaakt, zodat de bronzen kerkklokken
waren gesmolten. Brons smelt nota bene bij
temperaturen boven 950 graden Celsius. Die paar
koperen en zilveren munten waren dus ook weg.
En verder had iedereen heel wat anders te doen,
namelijk een dak boven het hoofd timmeren7.
Het geld was weg. Maar de maatschappelijke
structuur niet.
Vandaar dat Zutphen ook spoorslags kon overgaan
tot een ommegang, een collecte. Maar voordat
de opbrengst naar Lochem kwam was er het punt
van het twintigtal bejaarden die na de brand
overgebracht waren naar Zutphen, waar ze in het
Bornhof opgenomen waren 9.Die mensen drukten
op de armenkas van de Zutphense diaconie en
dat werd een beetje veel. Armenzorg rond 1615
werd verricht door de diaconie ten behoeve van
de plaatselijke armen. Dat punt lag erg gevoelig:
armen van buiten de stad kregen meestal niks
en landlopers werden de stad uitgezet door
‘armenjagers’. Toen de Lochemse diaconie er
in de herfst nog eens op wees, dat in mei 100
gulden was toegezegd, een bedrag dat nog niet
ontvangen was, en welk geld ze goed konden
gebruiken om tegen de winter den armen daervan
te mogen helpen, zeiden die van Zutphen er wat
van: ze konden toch moeilijk die bejaarden
in Zutphen onderhouden en dan ook nog zo’n
groot stuk geld naar Lochem sturen10. Kortom,
haal eerst maar eens die bejaarden terug, dan
praten we daarna wel over dat geld. De Lochemse
Ze hadden gezien hoe een brandende torenspits
naar beneden was gekomen. Hoe het vuur
vervolgens van de kerktoren een soort schoorsteen toe was de enige structuur daarvoor de Kerk
geweest. Die had behalve eigen middelen ook de
mogelijkheid te collecteren onder kerkgangers.
De landsheer had het recht om daarop toe te
zien, uiteraard tegen betaling. Dat vormde
onderdeel van het ius majestatis circa sacra8.
Maar dankzij de Tachtigjarige Oorlog hadden de
Nederlanden na het vertrek van Leicester geen
landsheer meer. Dat toezichtrecht is bij de Unie
van Utrecht in 1579 toegeschreven aan de Staten-
Generaal, maar de uitoefening ervan behoefde
nog steeds goedkeuring van de provincies, die
weer afhankelijk waren geworden van de steden
en ridderschappen. De steden zelf waren in feite
soeverein geworden en mochten zelf beslissen
over collectes.
Die mensen drukten op de armenkas van de
Zutphense diaconie en dat werd een beetje
veel.
'"~l
ff