10 we in een volgend artikel zullen bespreken. Ook van het beleg en de verovering van Lochem door de Spanjaarden onder leiding van Spinola in 1606 werd begin zeventiende eeuw een gravure gemaakt. Deze vertoont veel overeenkomsten met de gravure van het ontzet in 1582 en gaat mogelijk terug op dezelfde bron. Veranderingen rond het oude stadhuis De gravures met de krijgsgebeurtenissen in 1582 en 1606 roepen vragen op als we inzoomen op de ogenschijnlijk lege plek aan de voet van de kerktoren, waar je het stadhuis zou verwachten. Was dat toen nog niet gebouwd? Is de tekenaar het vergeten weer te geven? In eerdere artikelen over de geschiedenis van het Lochemse stadhuis is al eens aangetoond dat het huidige gebouw niet een volledige herbouw is geweest van het in 1615 door de grote stadsbrand verwoeste oude stadhuis. Er is jarenlang, en soms met grote tussenpozen, gewerkt aan het herstel van een veel ouder gebouw1, waarvan delen van de bouwmuren en de kelders konden worden hergebruikt. In ieder geval werd rond 1634 gewerkt aan het stadhuis, zo blijkt uit het opschrift boven het renaissancepoortje in de noordgevel van het gebouw. In de topgevel prijkt het jaartal 1639. De Zutphense architect Emond Hellenraet was rond 1640 verantwoordelijk voor een verdere renovatie en verfraaiing, die leidde tot het aanbrengen van de ooit zo markante topgevels met balustrades. Aanwijzingen voor het hergebruik van bestaande en dus veel oudere muurdelen werden al in 1982 opgetekend door amateurarcheoloog Ben de Graaf. Hij deed zijn waarnemingen tijdens de bouw van het nieuwe gemeentehuis. Toen werden tussen het nieuwe gebouw, het stadhuis en het raadhuis ondergrondse verbindingsgangen aangelegd. Hiervoor waren doorbraken door de funderingsmuren van het stadhuis noodzakelijk en moesten delen van de keldergewelven worden weggebroken. Deze werden door De Graaf als vermoedelijk vijftiende-eeuws gedateerd2. Bij het uitbreken van de keldervloer kwam een horizontale laag blokken van ijzeroersteen tevoorschijn, volgens de archeoloog vaker voorkomend als funderingsmateriaal in de dertiende en veertiende eeuw. Daarnaast werden op de keldermuren brandsporen gevonden, waarschijnlijk een herinnering aan de stadsbrand van 16153. Er heeft dus ook vóór de stadsbrand een aanzienlijk stenen pand op deze plek gestaan, mét gewelfkelders, en vermoedelijk was dit het stadhuis. Maar ook het bovengrondse muurwerk van het stadhuis is ouder dan de gevelstenen uit 1634 en 1639 doen vermoeden. Grote delen van de muren zijn namelijk in een ouder type en formaat baksteen gemetseld dan in de eerste helft van de zeventiende eeuw gebruikelijk was. Het rond 1630-1640 vernieuwde metselwerk van de voorgevel is "ingekast" (ingewerkt) in het oudere, waarschijnlijk zestiende-eeuwse muurwerk in de westgevel. In deze gevel zijn bovendien bouwsporen van een venster te zien, dat moet behoren tot de bouwfase van vóór de brand. Er resteert van dat venster een oude gemetselde boog, waarin bij de werkzaamheden rond 1630-1640 een nieuw muuranker werd geslagen. Er heeft dus ook vóór de stadsbrand een aanzienlijk stenen pand op deze plek gestaan, mét gewelfkelders, en vermoedelijk was dit het stadhuis. Want in de archieven van het Lochemse stadsbestuur zijn voor zover bekend geen stukken bekend die reppen over verplaatsing en nieuwbouw van het stadhuis en de aankoop van een nieuw perceel daarvoor. Wel of geen stadhuis? Zo op het eerste gezicht vertellen de zestiende- eeuwse stadsplattegronden een ander verhaal. Op de plek waar je het stadhuis zou verwachten, direct naast of tegenover de kerktoren, ontbreekt bebouwing en al helemaal een vrijstaand gebouw zoals het huidige stadhuis. Hebben de tekenaars ook hier, zoals bij de Gudulakerk, een oudere situatie vastgelegd? Maar dat strookt niet met de zeer oude bouwsporen die hierboven zijn vermeld.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2021 | | pagina 10