I
MUSEUM
STARING
IN ALMEN
28
De tentoonstelling ‘De Heks van Almen' is te zien van 1 november 2019 tot en met 29 maart 2020. In
deze periode is museum STAAL geopend op vrijdag, zaterdag en zondag van 11.00 tot 17.00 uur.
Groepen zijn ook buiten openingstijden welkom.
Museum STAAL
Dorpsstraat 39
7218 AC Almen
www.museumstaal.nl
DE HEKS VAN ALMEN EN SPANNENDE VERHALEN IN BARCHEM EN LOCHEM
Wist u dat de eerste heksenverbranding van Nederland in Almen plaatsvond? Het jaar 1472 is één van
de donkere jaren in de geschiedenis van Almen. En als Staring in zijn gedicht De Hoofdige Boer, er niet
zijdelings over had verteld, dan was dit waargebeurde verhaal wellicht in de vergetelheid geraakt.
De Heks van Almen gaf de aanleiding om op zoek te gaan naar spannende verhalen.
De Achterhoek herbergt meer spannende verhalen; waargebeurd of gebaseerd op echte gebeurtenis
sen of natuurverschijnselen. Staring maakte veel van deze verhalen onderdeel van zijn gedichten. We
vertellen een negental verhalen. Sagen en legenden, maar ook zelfbedachte verhalen, die ofwel een
link met de regio hebben, of onderdeel uitmaken het werk van A.C.W. Staring.
o
o
3
o
VO
CO
dige aanval op een bepaalde groep (etnisch, religieus of anderszins), die leidt tot de vernietiging van huizen, bedrijven en religieuze
centra. Vaak gaat het gepaard met fysiek geweld en zelfs moord.
24 Ze laat dit in haar boek The Great Dying (2003) zien op basis van de rekeningboeken van de Hollandse graven. Daaruit kon ze opma
ken, dat ongeveer een derde van de Hollandse bevolking in die tijd aan de ziekte moet zijn gestorven. De enorme inkomstendaling
van graven in 1349 en de jaren daarna kan volgens haar alleen logisch verklaard worden door een sterke bevolkingsdaling als gevolg
van de pest.
25 Tijdens de Middeleeuwen waren regelmatig flagellanten actief. Flagellanten waren geselbroeders - flagellum is het Latijnse woord
voor gesel of zweep - die zichzelf pijnigden om in de gunst te komen bij God en zo rampen af te wenden. Ze waren met name actief
in Europa van de dertiende tot vijftiende eeuw. De zelftuchtiging door middel van geseling kwam op kleine schaal voor vanaf de
elfde eeuw, onder Italiaanse kluizenaars. Flagellanten traden voor het eerst in het openbaar op te Perugia in 1260. Het fenomeen
verspreidde zich in de veertiende eeuw naar onder meer Bohemen, Polen, Duitsland en de Nederlanden. In de late Middeleeuwen was
er in West-Europa, met name in Thüringen en de Nederlanden, sprake van een crisisstemming. Dit had te maken met onder meer de
pest (Zwarte Dood), een hoge eindtijdverwachting, allerlei sociale onrust en misstanden, en de angst voor rampen. Het gevolg was dat
groepen christenen besloten om een soort openbare boetedoening te doen in de vorm van collectieve zelfgeseling. In een poging om
God gunstig te stemmen trokken deze flagellanten van stad naar stad. Ze zongen op hun tochten religieuze liederen, baden tot God,
waarschuwden de mensen en profeteerden. En altijd geselden ze zichzelf tot bloedens toe. De groepen bestonden gemiddeld uit 50
tot 100 personen. Voorop liepen vaak vaandeldragers en kaarsendragers. Al zingend gingen ze dan naar de plaatselijke kerk, ontbloot
ten hun bovenlijf en bedekten hun onderlichaam met witte doeken. Ze liepen dan rondjes en sloegen zichzelf met gesels. De geselses-
sie eindigde met een zogenoemde ‘geselaarspreek' Dat zou een tekst betreffen die rechtstreeks van God kwam en voor de toehoorders
was bedoeld. De komst van een groep rondtrekkende flagellanten in een stad leidde gedurende de pestperiode vaak tot geweld tegen
de joodse gemeenschap. Zo'n groep fanaten wist keer op keer de plaatselijke bevolking op te zwepen tegen de joodse ‘gifmengers' In
1349 werd het optreden van de flagellanten door de paus aan banden gelegd.
26 Zwarts, J.(1931). "De Joden in Overijssel”, in: Mr. G.A.J. van Engelen van der Veen, Mr. G.J. ter Kuile R. Schuiling (Reds.), Overijssel (pp.
957-972). Deventer: Kluwer.
27 Sint Maartenslieden waren flagellanten, die zich rond 1290 met toestemming van de bisschop van Utrecht in het gebied rond Giet
hoorn hadden mogen vestigen. Dit onder voorwaarde, dat ze de horigen van de bisschop werden en dat ze hem jaarlijks een bedrag
moesten betalen voor het gebruik van het land. De grond die hen werd toegewezen bestond uit drassig bosgebied. Dat moest door
ontwatering geschikt worden gemaakt voor landbouw. Later hielden ze zich voornamelijk met turfwinning bezig. In hoeverre deze
Maartenslieden een rol hebben gespeeld bij het verbranden van de Zwolse Joden is niet duidelijk. Ze werden Sint Maartenslieden
genoemd, omdat de grond die zij mochten gebruiken vroeger aan de St. Martenshof in Brussel toebehoorde.
28 Zweder van Voorst was in 1345 drost van Salland en Frederik van Hekeren idem van 1348 tot 1353.
29 De pandbrieven waren namelijk zo opgesteld, dat de bezitter van de brieven tevens de rechthebbende was en het uitgeleende be
drag, dat in de brief vermeld stond, kon opeisen van degene die het geld had geleend, of eventueel kwijt kon schelden, als hem dat zo
uit kwam.
30 Archief 0439 Huis Waardenburg en Neerijnen, 1.2.18 Kerkelijke bemoeiingen, inv.nr. 2099.
31 Westenberg geeft aan, dat hij dit heeft uit deel I van de in totaal 8 delen van Rekeningen van de stad Nijmegen blz. 21.
32 Heinrich von Herford (ca. 1300-1370), geleerde, dominicaner en kroniekschrijver. Zijn Wereldkroniek heet eigenlijk Liber de rebus et
temporibus memorabiliorus sive Chronicon.