27
4
5
6
7
z
I
o
0>
3
o
w
Noten
1 In de archieven komen ook de benamingen Godschalk van Recklinghausen, Godschalk van Rekelinchusen en Goscalco de Rakelinchu-
sen voor. Zijn achternaam verwijst bijna zeker naar de stad van herkomst. Dat zie je ook terug in de namen van zijn compagnons: Leo
von Münster, Gottschalk von Werden en Moses von Köln.
2 Dit zijn schriftelijke stukken, waaruit blijkt dat een bepaald geldbedrag rentedragend aan een ander is uitgeleend (een schuldbeken
tenis). Elk stuk bevat de naam van degene die het bedrag uitleent, de grootte van het geleende bedrag, de naam van de lener, de
periode van lening en de afgesproken rente.
3 Jhr. Mr. W.A. Beelaerts van Blokland heeft het in zijn verhaal over 'de stamvader van het geslacht van Oldeneel’ in het Maandblad van
het Genealogisch-heraldisch Gootschap: “De Nederlansche Leeuw" nr. 8/9, van augustus - september 1917) met betrekking tot het
pakketje pandbrieven over: eene merkwaardige verzameling schuldbekentenissen aan Joden afgegeven in de veertiende eeuw."
In Archief 216 Domkapittel te Utrecht, inv.nr. 4234-1 t/m. 4234-50: 'Obligaties van verschillende personen in Overijssel t.b.v. Godschalk
van Recklinghausen’
Met 'jomorana’ wordt mogelijk bedoeld 'commoranti’ (dat 'verblijfhoudende’ betekent). In een andere brief staat vermeld: opidi in
Lochem". Het woord 'opidi’ is niet in een Latijns woordenboek terug te vinden. Wel het woord oppidum wat vestingstad betekent. Het
woord 'opidi’ is wel terug te vinden in de Latijnse benaming voor 'stadszegel’: 'sigillum opidi’ Uit deze tweede brief blijkt, dat Gottschalk
von Recklinghausen met twee Lochemse schepenen als getuigen, een lening heeft afgesloten met een groep van vijf Lochemse bur
gers.
Het ging daarbij om de Lochemse burgers Gerhardus Wissinc, Nikolaas van Vrallehorst, Hendrick van Draveslo, Egbert Ecginc en Arn-
oud Lodinc.
Natuurlijk zijn er nog oudere oorkondes betrekking hebbend op Lochem, zoals de stadsbrief van Lochem uit 1233, maar die is niet in
Lochem zelf geschreven. En ook de oorkonde uit 1318 uitgevaardigd door Mabilia, abdis der kerk van Altinea, welke betrekking had op
de verkoop van grond bij Lochem, is bijna zeker niet in Lochem zelf geschreven.
8 Memorboek, platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940 door M.H. Gans uit 1971.
9 Sonja Walther in Die Juden im Wirthschaftsleben: Jüdische Geldleihe im 14.Jahrhundert, GRIN Verlag, 1999.
10 Zie o.a.: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Recklinghausen.
11 De Zwarte Dood is de naam voor een epidemische ziekte die tussen 1346 en 1351 in Europa woedde en ontzettend veel slachtoffers
maakte, soms tientallen procenten van de bevolking. De epidemie kostte wereldwijd tussen de 75 en 100 miljoen mensen het leven.
De pestepidemie greep plaats in de rampzalige veertiende eeuw met politieke en religieuze instabiliteit, met o.a. de Honderdjarige
Oorlog (1337-1453) en de Babylonische Ballingschap der pausen (1309-1377) en grondige klimaatveranderingen met misoogsten en
hongersnood.
12 Het woord diaspora (verstrooiing, uitzaaiing) betekent grootschalige verspreiding van een volk over verschillende delen van de
wereld.
13 Christenen mochten van de Kerk geen rente op uitgeleend geld vragen en dat mochten de Joden wel. Maar zonder geld te kunnen
lenen kon de westerse samenleving, met name de adel, niet bestaan. Dus al mocht het niet, de behoefte was er en de Joden zagen hier
een mogelijkheid van bestaan in. Zo ook de Lombarden. Zij waren weliswaar christenen, maar hadden een maas in de kerkelijke wet
gevonden, zodat ze toch geld konden uitlenen, zonder bestraft te worden. Het gevolg was, dat zowel de Joden als de Lombarden hier
met de nek werden aangekeken, maar men maakte wel gebruik van hun diensten.
14 Op het Derde Concilie van Lateranen in 1179 is vastgelegd, met een beroep op het bijbelboek Deuteronomium 23:19-20, dat het niet
geoorloofd is, rente te vragen aan een 'broeder’, maar wel aan een vreemde.
15 Geldwisselaars uit Noord-Italië, die zich vanaf de twaalfde eeuw over West-Europa verspreidden. Ze zijn genoemd naar de streek Lom-
bardije. Het merendeel van hen kwam echter uit de streek Piëmonte.
16 Maar dat gebeurde waarschijnlijk door de vermeldingen van Lochem in de pandbrieven van Gottschalk von Recklinghausen; een
andere vermelding van Joden in Lochem is er immers niet.
17 Een knaap was een ridder in opleiding, die zijn ridderslag nog niet had ontvangen.
18 Het Sticht Utrecht (ook bekend als Het Sticht) was het territorium waarover de bisschoppen van Utrecht in de middeleeuwen als vorst
de landsheerlijkheid uitoefenden. Een sticht was een gebied waar een abt of bisschop over regeerde. Utrecht was van 1024 tot 1528
een vorstendom binnen het Heilige Roomse Rijk. Dat wil zeggen dat de bisschop als rijksvorst en graaf ook heerlijke rechten had en
dus ook wereldlijke macht bezat. Hij regeerde over het Nedersticht, dat ruwweg overeenkwam met de huidige provincie Utrecht en
het Oversticht, dat de huidige provincies Overijssel en Drenthe en de stad Groningen omvatte.
19 Een ministeriaal was in de Middeleeuwen een persoon van onvrije afkomst aan wie een belangrijke post in bestuur en leger werd
toevertrouwd, zoals het beheer van domeinen en het bewaken van burchten. Zij genoten een eigen juridische status (het dienstrecht)
en werden dienstmannen genoemd. De ministerialiteit ontwikkelde zich vanaf de elfde eeuw als een aparte beroepsstand. De ontwik
keling van de ministerialiteit in de Nederlandse gebieden (Gelre, Utrecht, Holland) lijkt sterk op die van de aangrenzende Nederrijnse
territoria en andere delen van het Duitse Rijk. De sporen van hun onvrije afkomst werden vanaf de twaalfde eeuw uitgewist. In de Late
Middeleeuwen gingen ministerialen op in de ridderstand, het stadspatriciaat en de landadel. Een groot deel van de ridderstand kwam
voort uit de ministerialen. Als ridder dienende ministerialen kregen vaak een ridderleen.
20 Woonplek van de scholtis, die ter plekke de graaf vertegenwoordigde. Hij regelde voor de graaf in Lochem en omgeving, wat geregeld
moest worden en inde de verschuldigde afdrachten in de vorm van natura. Deze werden tijdelijk op de hof(boerderij) opgeslagen.
21 Zo zijn meerdere herbergen rond Lochem begonnen, als boerenbedrijven, die met het geven van onderdak en eten iets bij verdien
den. Denk daarbij maar eens aan De Dollehoed en De Luchte.
22 Het is het oudste en inhoudrijkste Memorboek van de Middeleeuwen voor wat betreft de Joodse bevolkingsgroep. Het noemt jaren en
plaatsen, waarin geweld heeft plaats gevonden tegen Duitse Joden en noemt de namen van de doden (opdat ze niet vergeten worden).
23 Pogrom is van oorsprong een Russisch woord en duidt op vernietiging en verwoesting. Bij een pogrom gaat het om een geweldda-