wae. KJ i 63^0 HK 25 Münster. Van de andere leden van het consortium is dat niet bekend. Maar mogelijk waren ook zij in augustus, toen de pogrom in Zwolle plaatsvond, daar aanwezig. Jac. Zwarts meldde in zijn artikel ‘De Joden in Overijssel'26 over Gottschalk en zijn gezelschap en hun verdwijning het volgende: "Ons 'ghe- selscap Juden' had nu juist veel zaken met Sallandsche edelen gedaan en was tot grooten bloei geraakt. Bijtijds hadden zij den Zwolschen Jodenmoord voorzien en de wijk naar het zuiden genomen. Zij ontsprongen de dans echter niet, want ongelukkigerwijze liepen zij de Sint Maartenslieden27 in handen; met de geroofde schuldbekentenissen betaalden deze nu hun schatting aan den Utrechtschen bisschop." Waar Zwarts de kennis om dit zo stellig te kunnen poneren vandaan had, is niet bekend. Het is mogelijk, zoals hij veronderstelt, dat Gottschalk en zijn groep het slachtoffer werden van een groep flagellanten en dat dat de oorzaak was van hun plotseling verdwijnen. Maar een aanwijzing of een bewijs voor het feit, dat de groep bijtijds de wijk naar het zuiden had kunnen nemen om daarna alsnog in de handen van de Sint Maartenslieden te vallen, is nergens te vinden. s Schulden aan Gottschalk Cristoph Cluse komt in zijn boek Studien zur Geschichte der Juden in den mittelalterlichen Niederlanden met een andere mogelijke oorzaak voor het verdwijnen van de groep. Het kan volgens hem zijn, dat de groep het slachtoffer is geworden van partijbelangen in het Oversticht en dat een overeenkomst tussen Frederik van Hekeren en de bisschop van Utrecht over de verpanding van Salland daarbij een rol heeft gespeeld28. Dat zou er toe kunnen hebben geleid, dat Frederik van Hekeren (mogelijk samen met Zweder van Voorst en anderen) schuldig zou kunnen zijn aan de gevangenneming en het ombrengen van Gottschalk en de leden van zijn groep. Cluse kwam er namelijk achter dat zich in een ander archief nog twee pandbrieven bevinden, die Gott schalk von Recklinghausen oorspronkelijk hebben toebehoord. Mogelijk heeft Frederik van Hekeren deze twee na de moord achtergehouden, omdat ze zijn eigen schulden aan Gottschalk betroffen29. Dat zou kunnen verklaren, waardoor deze twee pandbrieven niet tot het pakketje pandbrieven behoren, dat in handen kwam van bisschop Jan van Arkel (mogelijk als een soort aanbetaling, vermoedt Cluse). Daardoor bevinden zij zich ook niet in het archief van het Domkapittel van Utrecht, maar in het archief van Huize Waardenburg, dat nu in Arnhem in het Gelders Archief is ondergebracht30. Frederik van Hekeren en Zweder van Voorst waren, zoals eerder vermeld, zeer invloedrijke figuren in het Oversticht. Door het zwakke bestuur van de vorige bisschop waren ze zich net als een aantal andere heren uit het Oversticht steeds meer als zelfstandige vorsten gaan gedragen. Van Zweder van Voorst en de heer van Kuinre is bekend dat ze zich nogal eens als roofridders gedroegen en zich allerlei zaken toe-eigenden. Ze vormden de schrik voor de kooplieden van Deventer, Zwolle en Kampen. Bisschop Jan van Arkel, die een goed bestuurder was, had erg veel moeite om de heren weer in het gareel te krijgen. Dat proces heeft vele ja ren geduurd. In die jaren steunden ze de bisschop als hen dat uitkwam, maar het kwam ook nogal eens voor, dat hij strijd tegen hen moest voeren. Beiden zaten de bisschop dwars als hun dat zo uitkwam, maar tegen vergoeding hielpen ze hem wel bij zijn strijd tegen Holland en Gelre. Na afloop van die strijd vroegen ze bisschop Jan van Arkel echter om een wel heel forse vergoeding voor gemaakte onkosten. Bij Zweder ging het om 4200 oude schilden en bij Frederik om vele malen meer, namelijk om 55.000 oude schilden. Met Zweder kon de bisschop in 1349 nog wel tot een vergelijk komen, maar niet met Frederik. Daarom was hij gedwongen om het grootste deel van het Over sticht aan Frederik te verpanden. Dat kwam Frederik wel van pas. Door middel van de inkomsten aan tolgel den, waterrechten e.d. haalde hij het geld wel binnen. Pas in 1354 kon de bisschop het bedrag, dat ondertus sen gedaald was tot 28.000 pond ‘gangbaar geld', aflossen en kreeg hij het beheer over het Oversticht weer terug. Het was met deze Frederik van Hekeren en Zweder van Voorst en een groep edelen rondom hen, dat Gott schalk veel zaken deed. Zweder van Voorst was zoals vermeld ook degene die voor Gottschalk in 1347 de vrijgeleidebrief uitschreef (als zijnde zijn knecht Zweder woonde op het bijna onneembare kasteel Voorst ten zuiden van Zwolle (maar bezat door huwelijk ook kasteel Keppel bij Doetinchem) en Frederik op het kas teel Ehze bij Almen (maar door huwelijk behoorde hem ook kasteel Rechteren bij Dalfsen toe). Frederik van Hekeren en Zweder van Voorst speelden daarnaast ook een belangrijke rol in het hertogdom Gelre. Dat kon, omdat ze allebei ook een kasteel in Gelre bezaten. Als je naar de hierboven vermelde bedragen kijkt, dan is het maar de vraag of Gottschalk en zijn groep om de bedragen, die Frederik bij hen uit had staan, vermoord zijn. Dat waren in vergelijking met de hiervoor ver- Rondtrekkende flagellanten, afbeelding uit Les Belles Heures du Duc de Berry door de gebroeders Van Limburg. I o zr o 3 o LO UJ J J- •S

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2019 | | pagina 29