I
22
De kaart op de vorige bladzijde laat de vestiging van Joden in
ons land in de 14e eeuw zien. Duidelijk te zien is, dat de ves
tiging zich vooral beperkte tot het zuiden en oosten van ons
land. In het oosten vestigden ze zich vooral in de Hanzesteden
en in plaatsen langs de routes er naar toe. Op de kaart staat
ook Lochem als vestigingsplaats vermeld16. Het was zo, dat de
handels- en cultuurcentra van ons land destijds in de Rijn- en
IJsselsteden en in enkele steden in Brabant en Limburg te
vinden waren. En alleen in de steden konden de Joden zich
handhaven, omdat zij zich door de kerkelijke en wereldlijke
verboden genoodzaakt zagen werkzaam te zijn in stedelijke
beroepen verwant aan handel en wetenschap.
Gottschalk von Recklinghausen en Lochem
Gottschalk von Recklinghausen zal naar onze omgeving zijn
gekomen, omdat hem ter ore was gekomen dat er in deze
omgeving een grote behoefte was aan het kunnen lenen van
geld.
Joodse landgenoten
Zoals eerder vermeld, woonden er al sinds de Romeinse tijd Joden in ons land, al waren het er maar weinig. Pas
in de dertiende eeuw begon hun aantal hier geleidelijk toe te nemen. Mogelijk hield hun aanwezigheid hier
verband met de gebeurtenissen in Engeland en Frankrijk. In Engeland waren in 1290 op last van koning Edward
I alle Joden het land uitgezet, nadat hij hen eerst van hun geld en goederen had beroofd. In 1306 moesten de
Joden op last van koning Philips IV de Schone Frankrijk verlaten.
In 1315 werd dit edict door zijn opvolger Lodewijk X de Woelzieke herroepen, met o.a. als opmerkelijk argu
ment, dat de bevolking niet zonder de Joodse pandjesbazen kon, omdat zij op hen aangewezen waren wan
neer zij in acute geldnood zaten en dringend contanten nodig hadden. Zeven jaar later werden de Joden door
opvolger Karel IV de Schone echter opnieuw uitgewezen. Een deel van de verdreven Engelse en Franse Joden
zal in eerste instantie een goed heenkomen hebben gezocht bij geloofsgenoten in Duitse steden in het Rijn
land, om vervolgens verder te trekken in de richting van Polen of het aangrenzende Brabant, Limburg, Gelre en
Overijssel. In 1336 liet graaf Reinald II van Gelre om onduidelijke redenen beslag leggen op de bezittingen van
acht Joden. Zes van hen woonden in Oldenzaal, één in Goor en één in Diepenheim.
Lochem was destijds, zoals eerder vermeld, bijna zeker niet meer dan een tijdelijk verblijf voor Gottschalk.
Hij zal er mogelijk alleen in 1332 en 1333 verbleven hebben. Waarschijnlijk om de mogelijkheden voor zijn
geldhandel af te tasten.
Zijn klanten bleken echter meer in het Overstichtse te vinden te zijn, bij de Overstichtse ridders, knapen17 en
de burchtheren van het Sticht Utrecht18 en bij rijke burgers van de stad Zwolle. Zoals in noot 16 te lezen is,
behoorde Overijssel in die
tijd toe aan de bisschop
van Utrecht. Onder de
personen, die geld leen
den bij Gottschalk von
Recklinghausen, bevon
den zich onder anderen
ridder Zweder van Voorst
(van kasteel Voorst bij
Zwolle en kasteel Keppel
in Laag-Keppel), ridder
Frederik van Hekeren (van
kasteel Ehze bij Almen
en van kasteel Rechteren
bij Dalfsen), twee van de
machtigste edelen in het
middeleeuwse Overijssel
en Gelderland, Egbertus,
Vrijgeleidebrief van Zweder van Voorst voor Gottschalk von Recklinghausen uit 1347.
Kaartje met de situering van het Sticht en het
Oversticht en gedeelte uit kaart Generalis descriptius
Germaniae inferis et regni Anglicae uit 1573.
o
zr
o
3
o
vo
OJ
buis!
Kampen
•Zwolle
Overslicht
Coevorden