/WV
21
Het vervolgen van Joden bereikte zijn eerste piek tijdens de
Kruistochten. In de Eerste Kruistocht (1096) werden bloeiende
Joodse gemeenschappen langs de Rijn en de Donau volko
men vernietigd. Dit alles was het gevolg van een oproep van
Godfried van Bouillon om op weg naar het Heilige Land eerst
het bloed van Christus in eigen land te wreken. In de Tweede
Kruistocht (1147) werden de Joden in Frankrijk in groten getale
afgeslacht. Tijdens de beide Herderskruistochten van 1251 en
1320 werden de Joden ook weer het slachtoffer van aanvallen.
Deze beide kruistochten gingen niet eens naar het Heilige land,
maar trokken enkel door Frankrijk. Onderweg werden overal
Joden aangevallen, verjaagd of gedood.
In 1236 vaardigde keizer Frederik II van Hohenstaufen een edict
uit, waarin alle Joden in zijn rijk omschreven werden als ‘men
sen die ons en ons rijk met lijf en goed toebehoren, over wie
we het recht hebben te kunnen doen en laten hoe wij willen en
hoe het ons goeddunkt'. Dit recht werd het Jodenregaal of de
Jodenschutz genoemd. Omdat dit recht de keizer persoonlijk
toebehoorde, kon hij het aan derden verkopen weggeven of
in tijdelijk onderpand geven. Voor de Joden was dit verschrik
kelijk. Zij hadden geen enkel recht, wel werden hen allerlei
verplichtingen opgelegd. De beschermheer kon het bescherm
heerschap eenzijdig opzeggen wanneer hem dat zo uitkwam,
hen uit zijn territorium verdrijven en de schulden die hij bij hen
had annuleren of zich zelfs hun hele have en goed toe-eigenen.
s
Bij zijn benoeming tot hertog ontving Reinoud II van Gelre in
1339 het Jodenregaal als persoonlijke gunst van keizer Lode-
wijk van Beieren. Van toen af mocht hij alle Joden die in zijn
hertogdom woonden ‘zijn' Joden noemen en om die reden met
hen doen wat hem zo uitkwam. De aanwezigheid van de Joden en de Lombarden kwam Reinoud II goed uit, zeker toen
hij van graaf tot hertog was benoemd en daardoor in rang was gestegen. Hij had als gevolg hiervan de Joden en de
Lombarden hard nodig om de benodigde fondsen te verwerven om zijn kostbare hofhouding te kunnen bekostigen.
Daarnaast voerde hij ook nog regelmatig veel kostende oorlogen met buurstaten.
Joden liepen in christelijk Europa vaak tegen conflic
ten aan met degenen onder wier macht zij stonden.
Aangezien zij, met de Lombarden, de enige mensen
waren die geld uitleenden tegen rente (woeker
rente), konden sommige Joden zich tot prominente
financiers ontwikkelen. Tot hun leedwezen zagen
de christelijke heersers dat de Joden geleidelijk aan
de hele geldmarkt beheersten. Dat versterkte de
negatieve kijk op de Joden onder de bevolking. Ze
werden al als schuldig aan de kruisiging van Jezus
beschouwd en daar kwam de ergernis bij om de
hoge rentes die ze vroegen en de afgunst met be
trekking tot hun rijkdom. Door de machthebbers, die
vaak grote bedragen van de Joden hadden geleend,
werd de negatieve kijk op de Joden nog al eens
gebruikt om een hetze op te wekken. Dat leidde dan
vaak tot vervolging van de Joden. Ze werden gedood of verbannen (met achterlating van hun bezittingen). De macht
hebbers waren zo van hun schulden verlost en konden zich ook nog eens verrijken door zich de bezittingen van de
gedode of verjaagde Joden toe te eigenen.
Wat men meestal niet zag, was dat, zoals eerder vermeld, slechts een klein deel van de aanwezige Joden zich met die
verwenste geldhandel bezig hield. Zij waren het die rijk werden en afgunst opwekten. Terwijl de grote meerderheid van
de lokale Joden een marginaal bestaan leidde.
JOODSClie V£5TIGIHGÉri
i n de
_p(eD€F<iAnDen
ity het begirj der 14^*eeuw
naar do l^aart" var^ gesckieSenij
vol^en5 dezx se^elj bewerkt.
Jehaa! 1 I 2000. OOO.
Y d?
£a
in
Kaart uit het boek Hoofdstukken uit de geschiedenis der Joden
in Nederland door J. Zwarts.
I
o
zr
o
3
o
VO
OJ
Hagelt 0-1^ V
x nrnnetru
den Baten
X X