a r De strijd om de Spitholderbrug riHM* Afb. 11. De Spitholderbrug als klapbrug op een litho afgebeeld in de Geldersche Volks Almanak uit 1884. De Hessenwagens blijken langs Lochem niet zozeer op Zutphen aan te zijn getrokken, maar vooral op Deventer. Als ze naar Deventer wilden reizen, dan hadden ze drie mogelijkheden om de Berkel over te steken: bij de Tolhuisbrug bij Lochem, bij de Boe- vinkbrug iets verderop, of bij de Spitholderbrug bij Almen. De eerste brug was tijdens de veel voorko mende overstromingen (zowel in de zomer als in de winter) van de rivier niet te gebruiken. Dan kon er alleen maar gebruik worden gemaakt van de Boe- vinkbrug en de Spitholderbrug (zie ook afb. 11). De laatste had blijkbaar de voorkeur. En deze brug was tussen 1609 en 1712 dan ook een belangrijk strijd punt tussen de Hanzesteden Zutphen en Deventer, waarbij Zutphen in wezen de grote boosdoener was. Zutphen beriep zich op een recht dat de stad van de Gelderse hertogen zou hebben verkregen. Zowel in 1420 als in 1522 had de hertog immers tijdens de jaarmark ten een verbod ingesteld om uit het zuiden en het oosten aangevoerde goederen over de Berkelbruggen tussen Zutphen en Lochem te laten passeren op weg naar Deventer. Zutphen beschouwde dat als een blijvend privilege. Dat leidde tot veel onrust, vooral rond de jaarmarkten, als Zutphen de brug afsloot of vernielde. De brug werd echter steeds weer door Deventer hersteld. Voor de wagenvoerders was de afbraak van de brug lastig, maar ze lieten zich er niet door tegenhouden. Dichtbij was een voorde, een doorwaadbare plek in de rivier (denk maar aan het verhaal van de "Hoofdige boer" van dichter Staring). Daar trokken de wagenvoerders, weliswaar met meer moeite, met hun zware karren en wagens door de Berkel naar de andere kant, om verder te kunnen reizen. Aan het begin van de achttiende eeuw eisten en kregen de gewone burgers in verschillende steden meer invloed op het stadsbestuur ten koste van de heersende aristocratie. Dat leidde er in Zutphen onder andere toe, dat de handels lieden onder deze burgers voor de jaarmarkt in mei 1703 eisten, dat alle bruggen tussen deze stad en Lochem wer den afgebroken. Op 20 april 1703 trokken gewapende Zutphenaren met vijf compagnieën soldaten naar Almen om zowel de Spitholder- als de Boevinkbrug te vernielen. Bij de Spitholderbrug kwam het tot een confrontatie met een legertje Almenaren, aangevoerd door Christiaan Carel van Linteloo. De Zutphenaren wonnen de strijd, vernielden de brug en trokken in dronkenschap terug naar hun stad. Deventer herstelde de brug. Zutphen brak hem weer af en zo ging dat door. Tot in 1708 Deventer de IJssel voor Zutphense schepen ging blokkeren. Gedeputeerde Staten van het Kwartier Zutphen en van de Veluwe dreigden de grote Hessenweg vanuit Duitsland over de Veluwe naar Amersfoort op Gelders gebied af te sluiten. Onder druk van de Admiraliteit en de Staten Generaal kwamen de partijen in de pas torie van Gorssel tot onderhandelingen en op 12 juni 1709 bereikte men een akkoord. De IJssel en de grote Hessenweg werden heropend en de Spitholderbrug werd herbouwd. Vanaf 1712 was er bij de brug weer ongestoord verkeer mogelijk over de weg en over het water. Vanaf dat jaar was de Spitholderbrug een klapbrug (zie de litho afb. 11). Voor zowel Zutphen als Deventer moeten de inkomsten uit het vervoer over de Hessenroute van groot belang zijn geweest. Het einde van de vrachttransporten door de Hessen naar ons land Maar het tij voor de Hessenvaart begon te keren. Tegen het einde van de achttiende eeuw, na de inval van de Franse troepen in 1794, nam het Hessenver- keer langzamerhand af. Daarvoor hadden de Der tigjarige Oorlog (1616-1648) en de veldtochten van Napoleon ook al een sterk belemmerende invloed op het transport door de Hessen gehad. Veel voerlui waren er toen al mee gestopt. De doodsteek was het groeiende scheepvaartverkeer over de rivieren als de Rijn en de Main vanaf 1840, het opkomen van het postverkeer en vooral de opkomst van de stoom treinverbindingen na 1850. De Hessen trokken voor het laatst rond 1875 met hun wagens door de Achter hoek. De oude J.A.J. baron Sloet van Olthuis (oud-burge meester van Apeldoorn en op het laatst wonend op huize De Beele in Voorst) merkte daarover in 1859 op: Loop dit niet zoo als ik zeg, Paarden bedelen aan den weg En zitten zonder bit of tooni Enkel door de kracht van slooin. Afb. 12. Nog uit een 'centsprent' van de Erve Wijsmuller uit Amsterdam, tekenaar onbekend

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2018 | | pagina 16