Muurschildering ontdekt in de
Gudulakerk
150 jaar geleden in het landelijke nieuws
CeesJan Frank
Tijdens de grote restauratie van de Grote Kerk in Lochem in de jaren 1972-1976 werd een aantal
fraaie laatmiddeleeuwse muurschilderingen blootgelegd. Eén ervan was in 1866 al eens bij toeval
ontdekt tijdens het witten van de kerk. Dat haalde zelfs het landelijke nieuws. Het uitgebreide
verslag in de Arnhemsche Courant van 17 augustus 1866 werd later dat jaar ook in De locomotief:
Samarangsch handels- en advertentieblad, overgenomen.
"Men schrijft ons uit Lochem:
In het nommer der Arnhemsche Courant van dinsdag
14 aug komt het berigt voor der ontdekte muurschil
dering in de hervormde kerk alhier.
Het is misschien niet onaardig, daarvan iets meer te
vernemen. De Hervormde kerk werd gewit, toen jl.
Vrijdag morgen een der verwers, die dat werk had
den aangenomen, op den zuidelijken muur der kerk
aan de westzijde van het gebouw ontdekte, dat een
stuk kalk losliet, en op de opengevallen plaats eene
gele plek zigtbaar was. Hij krabbe de kalk een weinig
verder los, en zag nu, dat de geele plek de veer van
een pijl vertoonde. Nieuwsgierig wat hier achter zat,
klopte hij een weinig lager en ook daar viel eenige
kalk uit den muur en vertoonde zich de gedaante van
een menschelijk been. Nu werd voorzigtig hier en
daar de kalk weggevoerd en kwam het beeld van een
man, gebonden aan een boom, en met verscheiden
pijlen door het ligchaam aan den dag. Een paar der
heeren kerkvoogden en andere notablen der ge
meente van de ontdekking onderrigt, waren spoedig
in het gebouw, terwijl de verwer voortging met hier
en daar de kalklaag te verwijderen. Uit vrees van het
stuk te beschadigen, werd het werk der ontblooting
echter gestaakt en gaf de president-kerkvoogd van de
ontdekking kennis aan den Heer Janssen te Leyden,
tevens diens raad en zoo mogelijk overkomst vragen
de. Gemelde heeft hier bereids geantwoord, vooreerst
niet naar hier te kunnen reizen, maar deelde evenwel
de beste wijze mede tot verdere ontblooting van het
stuk, verzoekende dat die niet zou worden overgewit,
voor hij het gezien had, dat in September waarschijn
lijk zal gebeuren, of dat ten minste eene teekening
van het stuk zou genomen worden.
Heeren kerkvoogden hebben nu last gegeven, om
naar het voorschrift van den Heer Janssen het stuk
verder van de kalklaag te ontdoen, en daarmede is
reeds een aanvang gemaakt.
Voor zoover men nu al kan oordeelen, bestaat het
stuk uit twee gedeelten. Aan de eene zijde ziet men
het beeld der Heilige Maagd, doch dit beeld is nog
niet genoeg ontbloot, om er eene volledige beschrij
ving van te geven. Aan de andere zijde, van de vorige
gescheiden door een pilaar, staat een beeld van een
man, zoo als boven is gemeld, gebonden aan een
boom en met verscheidene pijlen in het ligchaam.
Aan zijne voeten, doch van hem afgekeerd, ligt een
vrouwenbeeld in biddende houding op de kniën,
maar dit beeld is veel kleiner van figuur en in geene
ordonnantie tot het andere. In de hoogte ziet men ba
nieren met een kruis en andere teekenen er op, doch
hoedanig deze in verband staan tot het benedenge
deelte, kan nog niet gezegd worden.
Wat het stuk voorstelt is niet twijfelachtig. Het is
de marteling van St. Sebastiaan, die de schilder tot
onderwerp heeft gekozen. Sebastiaan, geboren in
Narbo, leefde onder de regering van Keizer Diocle-
tianus en was bezield met een heiligen ijver, om het
christendom te verbreiden. Als soldaat zocht hij in het
leger velen te bekeeren, hetgeen ontdekt werd en
waarop de Keizer hem beval zijn geloof af te zweren.
Hieraan niet willende voldoen, werd hij veroordeeld,
om met duizend pijlen doorschoten te worden. Nadat
hij deze marteling ondergaan had, werd zijn ligchaam
aan een boom gebonden. In dezen toestand vond
hem Irene, een vrome Christin, die zijn lijk des nachts
wilde begraven, doch bemerkende dat hij nog leefde
alle middelen tot zijn herstel aanwendde en hierin
gelukkig mogt slagen. Hij was nog eenige jaren tot
uitbreiding van het Christendom werkzaam, maar
werd in 287 ter dood gebragt. Ter zijner eere werd te
Rome eene kerk gebouwd, terwijl zijne reliquien door
alle landen verspreid werden. Die reliquien golden, in
het geloof zijner aanbidders, als een krachtig middel
tegen de pest, en hij zelf werd tot patroon van het
schuttersgilde verheven.
De muurschildering schijnt met waterverw ver-