een bestaande bouwsubstantie, maar daarop komen we later in dit artikel terug- had Lochem al bijna drie eeuwen stadsrecht. Waar kwam het stadsbestuur bijeen? Was er in de middeleeuwen een eigen onder komen of vergaderde men ten huize van één van de schepenen of in een andere representatieve ruimte, beschikbaar gesteld door een notabele inwoner van Lochem? Dat gebeurde ook in andere steden, zelfs als er een raadhuis ter beschikking stond. Zo weten we uit Arnhem, dat het stadsbestuur in de veertiende en vijftiende eeuw voor haar bijeenkomsten en ontvang sten geregeld gebruik maakte van de woonhuizen van enkele vooraanstaande Arnhemmers in de Vij zelstraat. In ieder geval moet het Lochemse bestuur in de zestiende eeuw een raadhuis hebben gehad. Dat blijkt uit een archiefstuk uit 1531 betreffende het of ficie van het Heilig Sacrament in de St. Gudulakerk, waarin sprake is van het huis van Albert en Katryna Weveer, dat "achter het raadhuis" stond. Uit 1551 dateert de Lochemse weversgildebrief, waarin wordt gemeld dat de "borgemeysteren, schepenen und raedt der stadt Lochem" een openbare vergadering hield in "onser raettkamer"2. Waar die "raettkamer" precies was is niet duidelijk. De oudste stadsplattegronden van Lochem, opgetekend rond 1560-1580, tonen geen gebouw dat mogelijk het raadhuis is geweest. De "ooggetuigenverslagen" van de stadsbrand van 1615 melden, dat de stad met kerken, kloosters én het raadhuis (met de zich daarin bevindende archieven) in vlammen is opgegaan. Rond 1600 moet er dus in ieder geval een raadhuis zijn geweest. En waarschijn lijk stond dat op de plaats van het tegenwoordige gebouw. De oorsprong daarvan gaat met zekerheid terug tot de jaren '30 van de zeventiende eeuw, toen door het toenmalige stadsbestuur werd besloten tot de "bouw" van een nieuw stadhuis. Op het fries boven de voormalige hoofdingang in de korte noordgevel lezen we dat in 1634 met het werk is begonnen. In de beide geveltoppen bevinden zich stenen met het jaartal 1639, wat zou kunnen wijzen op de naderende voltooi ing van de werkzaamheden. De precieze aard van het bouwproject is nooit helemaal duidelijk geworden. Was het een nieuwbouwproject, dat door de weinig florissante financiële situatie van de stad Lochem, die de grote stadsbrand van 1615 nog maar nauwelijks te boven was, slechts zeer langzaam vorderde? Of was het in 1634 gerealiseerde poortje de eerste fase in een langdurige verbouwcampagne, waarin een na de brand provisorisch hersteld stadhuis stapsgewijs weer wat allure werd gegeven? Voor dat laatste is veel te zeg gen. Het is niet erg waarschijnlijk dat het Lochemse stadsbestuur tussen 1615 en 1635 geen onderkomen heeft gehad. Over een tijdelijk stadhuis wordt echter voor zover bekend nergens gerept, evenmin over de aankoop van grond voor de bouw van een nieuw gebouw. Er zijn meer aanwijzingen voor het oplap pen van een al bestaand gebouw. Zo zijn bij de bouw van het nieuwe gemeentehuis begin jaren '80, op de keldermuren van het oude stadhuis nog goed zichtbare brandsporen tevoorschijn gekomen, een herinnering aan de grote brand van 16153. Blijkbaar bestonden die kelders dus al voor de stadsbrand Omdat de kelders bij de bouwwerkzaamheden grondig zijn verstoord is hier helaas geen verder onderzoek meer mogelijk. Ook de buitenmuren van het stadhuis geven informatie over de ingewikkelde ontstaansgeschiedenis van het gebouw. Grote delen van het muurwerk zijn opgetrokken in een vrij groot formaat baksteen4, dat eerder in de zestiende eeuw in Lochem gebruikelijk was dan in het tweede kwart van de zeventiende eeuw. Dit oude metselwerk wijkt duidelijk af van de geveldelen, waarvan we zeker weten, dat ze in de periode na 1630 onder handen zijn genomen. Emond Hellenraet Een ander aanwijzing voor de veronderstelling, dat men begin zeventiende eeuw probeerde een bestaand gebouw weer een beetje meer aanzien te geven is het contract, dat in 1640 werd gesloten met Emond Hel lenraet, stadsbouwmeester uit Zutphen en onder meer verantwoordelijk voor het ontwerp van het Wijnhuis daar. Het ging niet over een complete nieuwbouw, maar alleen over werken aan het Lochemse raad huis. Hellenraet maakte voor de gevelbekroning van de beide korte gevels een ontwerptekening. De tekening is bewaard gebleven en bewijst met de in het contract gestelde tekst, dat het te leveren steen- houwerswerk uitsluitend de kruisvensters, alsmede de wangstukken, balustrade en sierstukken van de topgevels betrof. Zeer kenmerkend voor dit ontwerp van Hellenraet zijn de door brede horizontale balu strades afgesloten topgevelbekroningen, waarachter het dak met wolfeinden (korte dakschilden) aansluit. Hellenraet bewees hiermee de landelijke ontwikke lingen binnen de bouwkunst van zijn tijd op de voet te volgen, want dit motief was enige jaren eerder met veel succes toegepast door de beroemde architect Hendrick de Keyser in zijn ontwerpen voor de Zui- derkerk (1603-1611) en de Noorderkerk (1620-1623) in Amsterdam. De veel jongere Noorder- of Nieuwe Kerk in Groningen (1665) is een directe navolging van de Amsterdamse Noorderkerk. Het ontwerp van Hellenraet voor de topgevels van het Lochemse stad huis was tot in de details geïnspireerd op de topgevels van de Noorderkerk. Hiermee werd het stadhuis in vormgeving een goede representant van de bouw kunst in de eerste helft van de zeventiende eeuw, waarin de schilderachtige Hollandse renaissance- 2 "Copia van de weeversgildebrieffgepubliceerd in: Lochems stadsbestuur in de 17e eeuw. Memorie- en resolutieboek 1615-1701 (1711), Lochem-Zutphen 1998. 3 Steenblik, H., "Branden in Lochem en hun gevolgen", in: Jaarboek Achterhoek en Liemers,1988, Zutphen 1987, p.42. 4 De steenmaten zijn 26 cm (lengte), 12-13 cm (kopmaat) en 5-6 cm (dikte). Dit steenformaat is ook aangetroffen in de zestiende-eeuwse zijgevel van Markt 9, in een laatmiddeleeuwse kelder in de Walderstraat, en in zestiende-eeuws muurwerk van de Grote Kerk. Land van Lochem 2014 nr. 1 7

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2014 | | pagina 7