Franchois Balochi, de Lochemse wachtmeester Tweede deel van het verhaal door Eddy ter Braak (het eerste deel werd geplaatst in 'Land van Lochem', november 2013). Korte samenvatting van het eerste deel Franchois Balochi werd in Lochem bekend als de commandant van het Staatse leger in Lochem, die in 1590 tijdens de Tachtigjarige Oorlog voorkwam, dat de Spanjaarden Lochem konden binnendrin gen. Poorters Jan ontdekte de soldaten, die verborgen lagen in het hooi van drie hooiwagens, maar het was Balochi, die de strijd tegen een overmacht van vijandelijke soldaten aanvoerde en er voor zorgde, dat deze de stad weer werden uitgedreven. Over deze Franchois Balochi was tot nu toe niet veel bekend. Zijn voorouders blijken afkomstig te zijn geweest uit Ballocco, een stadje in het tegen Lombardije aangelegen Piemonte (Noord Italië). Zijn vader was houder van de Bank van Lening (de 'lommerd') in Utrecht en het gezin leidde daar een welvarend leven. Franchois volgde een universitaire studie in Leuven en was daarna raadsman bij Lamoraal, graaf van Egmond en vervolgens secretaris in dienst van Johan van Nassau, de stadhouder van Gelre en Zutphen. In 1580 was hij als commandant (kapitein) van een compagnie soldaten in dienst van het Staatse leger. Zes jaar later, in 1586, kwam hij naar Lochem. Franchois Balochi, sergeant-majoor of wachtmeester in Lochem In 1586 duikt zijn naam in Lochem op, als de nieuwe sergeant-majoor of wachtmeester van de stad. Voor we verder gaan over het leven van Franchois Balochi eerst een verduidelijking over zijn rang in het leger vanaf zijn tijd in Lochem. In oude teksten wordt hij meestal vermeld als 'sergeant-majoor of wacht meester', maar ook wel als 'sergeant-majoor', of als 'wachtmeester'. Dat is voor ons nogal onduidelijk. Wat was nu zijn positie in het leger? Wij kennen tegenwoordig de sergeant-majoor en de wachtmeester als twee aparte onderofficiersrangen. Maar zo was het echter niet in de tijd van Franchois Balochi. E. Swart maakt ons in zijn proefschrift Krijgsvolkmilitaire professionalisering en het ontstaan van het Staatse leger, 1568-1590 duidelijk, dat in die tijd: een sergeant-majoorook wel aangeduid [werd] als wachtmeester" Het was waarschijnlijk zo, dat sergeant-majoor de officiële rang was, maar dat hij destijds in de dagelijkse omgang met wachtmeester werd aangesproken. Dit, omdat bij zijn functie behoorde het toezicht houden en regelen van de wacht in het kampement of het garnizoen. De sergeant-majoor/wachtmeester was in de 16e eeuw in het Staatse leger ook geen onderofficier, maar een officier. Een stafofficier, die in rang onder de kolonel stond. Het was zijn taak dan ook om de kolonel te ondersteunen. Hij hield onder andere toezicht op de manschappen van het regiment en hij zorgde er ook voor, dat het regiment aan het begin van een veldtocht, of als de vijand nabij was, de juiste plaats in de algehele slagorde van het gehele leger innam. De functie van de sergeant-majoor komt ook duidelijk naar voren in de hier onderstaande functieom schrijving van de speciale wachtmeester, die in opdracht van Willem van Oranje vanaf 1572 in alle steden, waar een garnizoen gelegerd was, moest worden aangesteld: "om aldaer oversicht ende regardt te nemen dat de soldaten in officie ende debvoir naer goede Cryghshandelgehouden syn" (met andere woorden: hij moest zorgen voor de algemene orde en veiligheid in het garnizoen en moest misstanden en wangedrag bij de soldaten aanpakken.) Deze extra wachtmeester werd dus vooral aangesteld om de burgerbevolking in en bij de garnizoensstad voor wangedrag van de soldaten te behoeden. Dat was wel nodig, want de 'heren' soldaten misdroegen zich nogal eens ten opzichte van elkaar, maar meer nog ten opzichte van de plaatselijke bevolking. Het leger bestond in die tijd grotendeels nog uit ingehuurde soldaten (waardgelders), waaronder veel buitenlanders. Als ze niet op tijd uitbetaald wer den, en dat gebeurde nogal eens, dan gingen ze, om aan voedsel en geld te komen, in de nabije en verre omgeving uit plunderen en brandschatten. Dat gebeurde ook vanuit Lochem. Een voorbeeld uit die tijd is terug te vinden in het boek De historie van een kleine landstad "Lochem" van G. Prop. Het ging hierbij om een groep Duitse huursoldaten, die in Lochem gelegerd was, onder hen een 50-tal ruiters. Omdat ze al langere tijd hun geld niet hadden gekregen, gingen ze in september 1584 op roof uit. Dit keer naar Rijssen, waar ze eten en drinken van de samengestroomde inwoners eisten. Toen dat niet snel genoeg gebeurde, begonnen ze om zich heen te schieten en staken ze de boel in brand. Toen ook dat niet voldoende resultaat opleverde, namen ze 21 mannen mee en eisten 2100 Caroli-guldens 12 Land van Lochem 2014 nr. 1

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2014 | | pagina 12