In den avond van 6 april 1615 werd de stad, op vier huizen na, geheel door de vlammen verwoest, zoodat
oudheidkenners er thans weinig van hun gading vinden. Het stadhuis dagteekent van 1634 en is, twee
jaar geleden, in den oorspronkelijken stijl gerestaureerd. Aan het kerkgebouw bevinden zich blijkbaar
nog brokstukken van het oorspronkelijke bedehuis, dat reeds in de twaalfde eeuw bestond; tegen den
zuidelijken muur is een zonnewijzer aangebracht. Dat de klokken uit den Lochemer toren eens door een
helsche nacht door de lucht geslingerd en in een poel ten Zuid-oosten van den Dollenhoed zijn neerge
worpen (waarvan de naam Duivelkolken afkomstig is) kan men bij Staring lezen. De klokken worden in
den Kerstnacht nog altijd onder water geluid! In de kerk wordt 's Zondags oefening gehouden door twee
predikanten, 's morgens te 8 en 10 uur; de eene dienst is voor de modernen, de andere voor de orthodoxen.
Buiten de wallen, niet ver van den Zwiepschen weg, staat het Remonstrantsche kerkje, en de Roomschen
hebben hun heiligdom aan de Kastanjelaan, ook zeer klein en pas voor dertien jaar gesticht. Vóór de
opkomst van nieuw-Lochem woonde in de gemeente slechts één Roomsch gezin. Een Israëlitische syna
goge is hier mede te vinden.
De straten binnen de wallen zijn nauw, de huizen hier en daar zeer vervallen of de muren afzichtelijk
bepleisterd. Tot 1881 bezat Lochem een Latijnsche school, die zelfs naam had buiten de provincie.
Men vindt in de stad veel mooie kwekerijen en daaronder aparte rozentuinen. Ook de zonnebloem staat
in hoog aanzien. Overal ontmoet ge de donkergrijze bollen met het uitstralend goud; ja, midden uit de
bouwlanden rijzen ze omhoog, wiegende hun gele kransen tegen het blauw der lucht of het groen van
't geboomte.
's Woensdags om de veertien dagen is het marktdag. Dan vult zich het plein om de kerk met meest rood
bonte koeien, klein en tenger van bouw: dan rijden de boerenfamilies in hooge wagens met wit linnen
kappen -zoogenaamde huifkarren- naar stad. Holder-de-bolder gaat het langs de wegen, die nu rijzen,
straks weer dalen en het paardje loopt in langzamen draf. Ook de vrouwen waggelen u voorbij, om de
heupen een vracht van rokken, daarover heen de buitengewoon lange schoot van het jak; het hoofd ge
nepen tusschen een muts - die een wagenkap in het klein is- met een breed, zwaar geplooid aanhangsel,
dat men nek heet. Zelfs het liefste gezichtje en het slankste figuurtje verliezen onder die muts en in dat
jak hare aantrekkelijkheid - twee kleedingstukken, uitnemend geschikt ter bewaring der deugd.
Maar die eigenaardige kleeding begint ook hier, evenals in veel andere streken, al meer en meer in dis-
crediet te komen. Het thans opgroeiende geslacht is niet gesteld op der ouderen pronk, al spreekt het
nog zijn naïveteit uit in der ouderen taal.
Wie dadelijk geen verre tochten wil maken, kan reeds in de onmiddellijke nabijheid der stad van natuur
schoon, lucht en zonneschijn genieten.
Uitgave firma J. H. Scheen, Lochem. Gezicht Op Eochettl.
Land van Lochem 2013 nr. 2 11