of eigenlijk gekochte Duitsers, die werden geleverd door Duitse vorsten. Bijna allen waren onontwik kelde en ongeoefende soldaten. Het Franse leger daarentegen bestond uit Fransen, die waren opgeroepen om hun vaderland te ver dedigen. Ze waren armoedig gekleed, maar goed getraind en goed bewapend, stonden onder strenge discipline en waren vol geestdrift om hun vaderland te verdedigen en aan andere volken hun "vrijheid, gelijkheid en broederschap" te brengen. Toen in de winter van 1795 het Franse leger ons land binnen trok, werden de inwoners van Lochem steeds vaker lastig gevallen door doortrekkende soldaten van de buitenlandse legers die de prins hulp hadden geboden, maar die nu gedesoriënteerd door ons land trokken. Engelse, Pruisische en Oosten rijkse soldaten verzochten steeds vaker om inkwartiering in Lochem en lieten de stad na hun vertrek steeds weer een stukje armer achter. Toen het Franse leger uiteindelijk Lochem binnentrok, was men daar over het algemeen blij mee, omdat men verwachtte dat er nu orde en regelmaat zou komen. Maar in de loop der volgende twintig jaar Franse overheersing kwam men er wel achter, dat het leven onder Frans bewind uiteindelijk meer nadelen dan voordelen had. Benoemd door de magistraat, maar de burgerij voelde zich buitengesloten In deze tijd van grote veranderingen had Gerrit Helmus Snel zijn sollicitatiebrief geschreven en verzon den. Toen hij zijn brief op 15 oktober 1794 naar Lochem stuurde, was er nog sprake van de Republiek der Verenigde Nederlanden en werden de stadsbestuurders in zijn brief nog door hem aangesproken met Edel Achtbare Heeren". Zo ook in een tweede brief, waarin hij, samen met medesollicitant H. Stoker, aan het stadsbestuur meedeelde, dat beiden in Deventer gestrand waren en niet in staat waren om veilig naar Lochem door te reizen om daar hun proeve van bekwaamheid af te leggen. Dit zal alles te maken hebben gehad met de rondzwervende Pruisische, Engelse, Oostenrijkse en Franse troepen. Het stadsbestuur begreep dit en stuurde een dag later, op 31 januari 1795, een brief aan beide heren, waarin zij hen meedeelde dat de sollicitatieprocedure werd uitgesteld. De aanhef van de volgende twee brieven van G.H. Snel aan het stadsbestuur laat zien, dat de omwen teling ondertussen had plaats gevonden. Ze zijn van juni en november 1795. Hij richtte de brieven nu aan de "Burger Representanten!" en hij onderschreef beide met "Heil en Broederschap Uw Mede Burger G.H. Snel". In zijn vierde brief, 14 november 1795, gaf G.H. Snel aan, dat hij begrepen had, dat hij met "eenparige stemmen tot Schoolmeester uwer Stad beroepen" was. En hij deelde mee, dat hij de benoeming aannam. De sollicitatieprocedure was echter niet zonder slag of stoot verlopen. Begin 1795 had de omwenteling plaats gevonden. De Republiek der Verenigde Nederlanden was de Bataafse Republiek geworden. Op 2 mei werden na verkiezingen de nieuwe raadsleden (de zgn. bur gerrepresentanten) in Lochem beëdigd, daarnaast werden er als vertegenwoordigers van de burgerij in de zes wijken van de stad een aantal gemeenslieden gekozen. Toch vond een deel van de bevolking, dat ze onvoldoende in de gemeentelijke zaken werd gekend. Dat bleek onder andere bij de benoeming van de nieuwe stadsschoolhouder. G. Prop beschrijft hierover in zijn boek Het leven in een kleine landstad 'Lochem': "De Lochemse municipaliteit (de nieuwe naam voor het stadsbestuur) publiceerde, dat op 5 juli 1795 burgers en ingezetenen (dus ook zij, die niet de oude burgerrechten bezaten) in de kerk konden komen, om sollicitanten naar de betrekking van schoolmeester te horen: deze zouden in de kerk worden geëxamineerd in lezen en zingen. Op het stadhuis zouden ze examen moeten afleggen in schrijven en rekenen, en daarbij zou uit elke wijk een deskundige aanwezig zijn, die door de burgers zou worden aangewezen. Tot zover ging alles goed. Maar de volgende dag, toen de raad (de municipaliteit) de kandidaat De Vijze laar, die haar de meest geschikte leek, had benoemd, hoorden de drie raadslieden tot hun verwondering de Pimpamp (het "publicatieklokje") luiden en ze zagen weldra de burgerij de kerk binnen gaan. Een poos daarna kwamen elf burgers op het stadhuis, om een audiëntie te vragen aan de heren van de municipali teit, "als spreeker Buser declareerde, uit naam van de Burgerij, dat zij de keuze van de schoolmeester als illegaal beschouwde, omdat gecommitteerden uit de burgerij niet meegestemd hadden". De heren van de raad namen dit protest heel kalm "voor communicatie" aan. H. Reerink en anderen verzochten toen namens de burgerij copie van het rapport door de examinatoren Joosten en Thomasson. Dit werd door de municipaliteit toegestaan. Maar daarmee was het nog niet afgelopen. De heren van de Lochemse municipaliteit stond het slecht aan, dat de "burgers" zich rechten aanmatig den, die alleen aan de magistraat toekwamen. Ondanks de nieuwe ideeën van de revolutie gevoelden de representanten (vertegenwoordigers van de burgerij) zich eigenlijk toch nog altijd de oude regenten. Dit blijkt uit het besluit van de raad, dat de 7e juli, dus de dag na het luiden van de Pimpamp, werd genomen; n.l. dat de burgerij onder het oog behoorde te worden gebracht, dat het onwettig was het publicatieklokje zonder verlof van de municipaliteit te luiden, volgens het poort- en burgerrecht deze stad anno 1712 en 18 Land van Lochem 2013 nr. 1

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2013 | | pagina 18