Het "probleem ds. Hein"
De Edelmogende Heren in Assen wilden het 'probleem ds. Hein' blijkbaar voor eens en altijd oplossen.
Ds. Hein had tenminste vernomen, dat de drost naar aanleiding van voorgaande gebeurtenis informaties
aan het inwinnen was over het gedrag van ds. Hein in de patriottentijd. Hij toonde zich in zijn pamflet
zeer verwonderd, omdat hij, naar hij zelf meende, in zijn preken, wat betreft de landspolitiek betrof, "zig
bepaald en niet beslissend had uitgedrukt"
Op 8 februari 1788 kwam mr. G. Kymmell, scholte van Dalen (scholte bestuursambtenaar belast met
met gerechtelijke taken), een felle oranjeman, in opdracht van de drost naar Hoogeveen, om daar een
aantal personen over ds. Hein te ondervragen. Als bijzitters koos hij mr. Albert Steenbergen en J. Meijer
(geen oranjeklant). Deze ondervragingen leverden echter niets ten nadele van ds. Hein op.
Drie maanden later kwam mr. Kymmell weer naar Hoogeveen voor een nieuw aantal ondervragingen.
Weer zat mr. Albert Steenbergen erbij, nu echter met een oranjeklant als bijzitter. Volgens ds. Hein
verliepen deze ondervragingen niet steeds objectief. Hij zou onder anderen hebben goedgekeurd, dat
de patriotten ook des zondags excersitieoefeningen hielden en daarnaast zou hij in het gebed voor de
Stadhouder niet altijd de voorgeschreven woorden hebben gebruikt. Wat volgens hem absoluut niet waar
was.
Het resultaat van deze laatste ondervragingen werd onder ede voorgelezen op een vergadering van de
drost en de gedeputeerden van het Landschap Drenthe. De uitspraak van genoemd College was, dat "ds.
C.A.W. Hein op het Hoogeveen al lang bekend was geweest voor een persoon, die de verderfelijke gevoe
lens en nieuwigheden der zogenaamde Patriotten was toegedaan en daarvan niet alleen in de dagelijkse
omgang, maar zelfs op de predikstoel, veelvuldig blijken hadde gegeven"
Het College sprak van laakbaar en ten hoogste bedenkelijk gedrag. Het stelde ds. Hein de eis, dat hij
zich voorzichtiger moest uitdrukken en moest onthouden van zaken die niets met zijn functie te maken
hadden. Daarnaast moest hij de eed van trouw afleggen, die sedert maart 1788 van alle predikanten,
ambtenaren en magistraatspersonen werd geëist.
Ds. Hein wilde deze eed wel afleggen, maar alleen als hij eerst de gelegenheid kreeg om de onjuist
heid aan te tonen van hetgeen tegen hem getuigd was. De heren wilden echter niet met hem in discussie
treden. Wilde hij de eed niet afleggen, dan moest hij maar vertrekken. En dat deed ds. Hein na enige
woordenwisseling dan ook.
De heer van Echten, die lidmaat was van de kerk van Hoogeveen en ds. Hein goed kende, vroeg zijn me
degedeputeerden, of hij nog eens persoonlijk met de predikant mocht spreken. Dat mocht, maar dat hielp
niets. Ds. Hein werd weer binnen geroepen en verklaarde de eed eerst te zullen ondertekenen, als hij de
gelegenheid kreeg de onwaarheden, verteld over hem, te weerleggen.
Het liep er op uit, dat ds. Hein als hij niet alsnog de eed zou ondertekenen per 1 oktober 1788 uit zijn
ambt zou worden gezet. Hoogeveen kreeg de opdracht binnen 6 weken over te gaan tot het beroepen van
een nieuwe predikant.
Op 28 september 1788 hield ds. Hein een soort afscheidspreek. Hij wist dat hij afgezet zou worden en
greep daarom deze preek aan om zijn beschuldigers het oordeel aan te zeggen. Het kerkgebouw was
overvol; ook uit omliggende plaatsen waren toehoorders gekomen. Men was benieuwd naar de beslissing
van ds. Hein: zou hij de eed afleggen, of zou hij de moed hebben om te weigeren? In dat laatste geval
verwachtte men een felle predikatie. En die kreeg men ook! Ds. Hein noemde de personen, die onder ede
hadden verklaard, dat hij het excerceren, naar het scheen met genoegen, had goedgekeurd, meinedigen.
Gevolgen van de laatste preek
Deze laatste preek had voor ds. Hein ernstige gevolgen. Op 11 maart 1789 werd hij, ook nu weer zonder
enig verhoor, bij besluit van de Ridderschap en Eigenerfden ten eeuwigen dage verbannen uit het Olde
Landschap. Als reden voor dit besluit werd genoemd, dat zijn laatste preek, waarin hij zich over personen,
die voor de drost onder ede getuigenis hadden afgelegd, "op een voor de algemene rust gevaarlijke en
voor de getuigen beledigende wijze had uitgelaten en deselve opentlijk voor meinedigen verklaart"
Als men zoiets toeliet, zou er in de toekomst niemand meer onder ede tegen een predikant durven getui
gen. Daarnaast had ds. Hein met opverzettelijke halstarrigheid geweigerd het verkeerde van zijn gedrag
tijdens de patriottentijd te erkennen, terwijl hij ook nog de geëiste eed niet had willen afleggen. Blijkens
een "Extract uit het Register der Resolutien van de Ed. Mog. Heeren, Drost en Gedeput. Staaten der
Landschap Drenthe' van 21 augustus 1788 gold ds. Hein "voor een Persoon, de verderfelijke gevoelens
en nieuweigheden der zogenaamde Patriotten toegedaan, waarvan hij op den preekstoel veelvuldige
blyken had gegeven."
Het gehele conflict is voor een groot deel veroorzaakt door de sterke binding in die tijd tussen staat en
kerk. De overheid had een grote invloed op het gebeuren in de kerk. In de kerkorde van 1730 stond na
drukkelijk, "dat alle predikanten schuldig zijn de gansche gemeente Christi vlijtig en opregt in te scher
pen de gehoorzaamheit, liefde en eerbiedingen, die zij de Magistraat schuldig zijn"
17
Land van Lochem 2012 nr. 2