fa^ifcUid
Teunis Somer een 'verharden booswicht'?
Teunis had (volgens het artikel in de Arnhemsche Courant van 3-3-1840) de wonderlijke gedachte, dat hij,
ondanks zijn veroordeling, niet ter dood kon worden gebracht. Dit, omdat hij zijn bekentenis had herroepen.
Daarom wilde hij ook niet tegen zijn veroordeling in cassatie gaan. Toen zijn vrouw dat voor hem deed, nam
hij haar dat zeer kwalijk, omdat het volgens hem toch als een soort van bekentenis kon worden gezien.
Daarom wilde hij ook niet met de dominee bidden en om vergeving vragen voor zijn zonden. Dat zou voor
hem ook een vorm van bekentenis inhouden. Het verzoek van Janna werd op 29 oktober 1839 bij arrest van
de Hoge Raad afgewezen. Ook een smeekbede van haar en van zijn zuster aan de Koning om zijn leven te
sparen werd door de vorst afgewezen.
Het moet voor Teunis heel pijnlijk zijn geweest te beseffen, dat zijn in Zutphen gedane bekentenis als het
voornaamste bewijs voor zijn schuld was gebruikt. Terwijl zijn broer, door te blijven ontkennen, vrij was
gesproken. Mogelijk had hij, toen hij de rechter van instructie bij zich liet komen, helemaal niet de bedoeling
een bekentenis te doen. Een bekentenis in de zin van te bekennen, dat hij eigenhandig zijn schoonzuster had
gedood. Waarschijnlijk wilde hij in een verklaring het gerecht voor eens en altijd duidelijk maken, wat zijn
aandeel in de verschrikkelijke daad was geweest. Die indruk wordt bevestigd, door hetgeen Staats Evers over
de door Teunis gedane bekentenis heeft overgenomen uit de verslagen van het gerechtshof.
Wat zal Teunis een spijt hebben gehad, dat hij op 21 september 1838 de rechter van instructie bij zich had laten
roepen! Mogelijk dat hij mede daardoor gedurende zijn opsluiting perioden had, waarin hij zich als een waan
zinnige gedroeg, afgewisseld met perioden waarin hij geen woord sprak en zich wilde doodhongeren.
In het 'Repertoir der Gemeente Verwolde 1840' (ingekomen brieven) zijn de volgende aantekeningen over de
zaak Teunis Somer te lezen:
J/i Mo. M. vc~.
l/cu.fU~Ue<U
M...
Het is het verzoek van de officier van justitie aan de burgemeester om Janna Klein Bekman in kennis te stellen,
dat haar verzoek om kwijtschelding van de straf van haar man door Zijne Majesteit was afgewezen.
En het verzoek van de procureur generaal bij het Geregthof aan de burgemeester om Janna Klein Bekman te
verzoeken om naar Arnhem te vertrekken om daar afscheid van haar man te nemen.
Volgens de schrijver van het artikel in de Arnhemsche Courant was Janna Klein Bekman, samen met de zuster
van Teunis, in de late avond van de dag voor de terechtstelling in Arnhem aangekomen om afscheid van hem
te nemen. Ze zouden nog diezelfde avond en ook de ochtend voor zijn terechtstelling bij hem zijn geweest.
De terechtstelling van Teunis Somer
Voor zijn terechtstelling op 3 maart 1840 op het marktplein van Arnhem deed Teunis nog een vergeefse poging
om tussen het massaal toegestroomde publiek te ontsnappen. In het pamflet over Teunis Somer staat het als
volgt omschreven: "De misdadiger die ongebonden was, liet reeds dadelijk zijn oogen wijd en zijd rondgaan,
tot dat hij, nabij het schavot genaderd, eenen sprong nam, om van zijne geleiders te ontvlugten. Hij werd
echter terstond gegrepen, en als toen sterk gebonden, waarnaar hij klaarblijkelijk flaauwte voorwendde. Na
weder opgestaan te zijn (hebbende men hem om te behouden op den grond getrokken) en voortgeleid wor
dende, riep hij uit: "O menschen! van Arnhem, wacht u voor de Heeren, van Arnhem en Zutphen, zij hebben
mij valschelijk veroordeeld, zij rukten mij onschuldig van mijne vrouw en kinderen"; welke uitroep hij
meermalen, zoowel voor als op het schavot herhaalde."
Het pamflet gaat verder met: "De leeraar (dominee) trachtte hem, op het schavot zijnde, door gemoedelijke
en ernstige toesprake in een andere gemoedgesteldheid te brengen, doch zulks had geene de minste goede
uitwerking op den misdadiger. Hij was en bleef onverbiddelijk in eenen bijna ongeloovelijke hardvochtigen
toestand. Daarna nam de leeraar, die zich in andere omstandigheden aan de zijde van den veroordeelde
voorgenomen had een gebed te doen, van hem afscheid en ging zeer weemoedig en treurig weg. Nadat men
met de misdadiger bezig was te binden, onder het welke hij zich meermalen onbetamelijke uitdrukkingen
12
Land van Lochem 2010 nr. 2