geloofsgroepen, inclusief het joodse bevolkingsdeel,
en later de invoering van de eerste lageronderwijswet,
mag die periode wel als een zeer zegenrijke worden
beschouwd.
De afkondiging van de regeling was met aan zeker
grenzende waarschijnlijkheid ook het sein voor de
streek om de door radicale patriotten in het zadel ge
hesen Eerste Kamer van het Wetgevend Lichaam te
bombarderen met rekesten, waarbij de voorstanders
van de verruiming van de Bolksbeek vroegen om hulp
en ondersteuning uit ''s landskas'. Maar er waren
natuurlijk ook dissidente geluiden. Om bij de beant
woording beslagen ten ijs te komen, stelde de natio
nale overheid een inventariserend onderzoek in naar
de precieze omvang van de overlast en schade. Twee
vragen stonden daarbij centraal; aantal of omvang
van de gronden die jaarlijks onderliepen en het aantal
'koebeesten' dat jaarlijks overleed aan 'gelligheid',
een ziekte veroorzaakt door te vochtige weidegron
den. Even zoveel opgaven kwamen binnen als rekes
ten ingediend.
De strijdende partijen
Wie bestreden elkaar? De partij voor vergroting van
de watercapaciteit van de Bolksbeek bestond uit voor
namelijk boeren van wie de gronden regelmatig over
stroomden in de aan of in de nabijheid van de
Bolksbeek gelegen marken. In Gelderland waren dat
Nettelhorst, Exel, Ampsen, Laren, Oolde en Verwolde,
Gelselaar en Geesteren, in Overijssel Stokkum en
Markelo.
De kooplieden van de stad Zutphen en eigenaren van
de vier molens langs de Berkel vormden het andere
kamp. Door een grotere afvloeiing via de Bolksbeek
ontving de Berkel minder water, en daarmee zou de
toch al met de diepte van de rivier worstelende
Berkelvaart van de Zutphense kooplieden op
Münsterland worden getroffen. Daarentegen zagen
Deventer kooplieden een schone toekomst verrijzen
doordat zij met scheepjes via Schipbeek en Bolksbeek
naar de oosterburen konden varen. Minder
Berkelwater betekende evenzeer een geringer aantal
omwentelingen voor de molenraderen.
Molenaars en kooplieden mochten zich verheugen in
de steun van een niet onbelangrijke andere partner:
de domeinen bij Borculo. Formele eigenaar van de
gronden was de naar het buitenland verbannen 'Vorst
van Nassau', de feitelijke zeggenschap en beheer lag
bij de nationale overheid. De bezittingen besloegen
een groot deel van het gebied bij Geesteren en de ook
in dit buurtschap gelegen Avinksluis lag op domein
grond. En waarom kozen de domeinen de zijde van
kooplieden en molenaars? Omdat zij voor afvoer en
verwerking van de domeinproducten, vooral hout,
afhankelijk waren van de Berkelvaart en nabijgelegen
molens. Eigen belang, zo blijkt maar weer eens uit
dit Achterhoekse tafereeltje, is de drijvende kracht in
de historie.
Zutphen en de Berkelvaart
Over waar de sympathie van Van der Borch lag, be-
staat geen misverstand. De door Zutphen naar voren
gebrachte bezwaren, namelijk dat 'hierdoor de
Berkelvaart, en de daarop gaande 'Molens lam ge
maakt souden worden', achtte hij eigenlijk niet de
moeite waard om te weerleggen. Met een goede in
richting van de Bolksbeek zou de situatie van de Berkel
zelfs verbeterd worden 'anders sou ik over de saak
geen pen op 't papier geset hebben
Dat hij de opvattingen van het stadsbestuur eigenlijk
als onzin beschouwde, kwam ook naar voren in zijn
uitgebreide reactie - in de kantlijn - op het Zutphense
rekest. De stad voerde aan dat zij van de staten van
het Kwartier, enige eigenaar van en soeverein over
de rivier, het monopolie op de Berkelvaart had gekre
gen onder het beding dat de belangen van de molens
[lees voldoende omwentelingen] waarborgde. Die
verplichting was altijd nagekomen, ook tijdens de
korte perioden dat de stad het alleenrecht had over
gedragen aan Berkelcompagniën onder gelijkluidende
voorwaarden. Mocht de Bolksbeek via regeling van
de Avinksluis bevaarbaar worden, dan was het fail
liet van de stad nakende, met de bijkomende
decimering van vele beroepsgroepen, zo betoogde
de stad uitvoerig op de laatste pagina's van het ver
zoekschrift.
Geschiedvervalsing volgens onze held, na eerst te
hebben opgemerkt dat het geen pas gaf in een tijd
met vrijheids- en gelijkheidsidealen je te laten voor
staan op oude regalen. Was er in de ruime eeuw dat
geen Berkelvaart bestond (1670-1787) - een periode
waaraan in het rekest snel voorbij werd gegaan - een
pakhuis minder in de stad? Was de stad leeggelopen?
Hadden de molens met zo'n groot belang bij een hoog
stuwpeil een omwenteling minder gemaakt? Was de
stad na de herstart sinds 1787 uit haar economische
voegen gebarsten? Hoeveel mensen waren er eigen
lijk actief in die branche van de Berkelvaart? En kon
een zo'n beperkte maatregel zulke ruïneuze effecten
hebben? Dat alles vroeg Van der Borch zich af. Hij
oordeelde zelfs dat de Berkelvaart nauwelijks renda
bel was, een opvatting die in latere historische terug
blikken bevestigd wordt. In een lobbybrief aan een
patriottische voorman in Den Haag schetste hij voor
de stad een heel ander perspectief: 'De Negotie door
Canalen vandaar in 't gewesen 'Gr(aafschap)'
Zutphen verspreiden'.
Bolksbeekse belangen
Wat voor kruit verschoot hij vervolgens zelf in zijn
adres ten faveure van de Bolksbeekse belangen?
Welhaast vanzelfsprekend legde hij er de nadruk op
dat de doelstellingen van de nieuwe staatsregeling
naadloos aansloten op wat met ruiming en het bevaar
baar maken van de beek werd beoogd: de bevorde
ring van landbouw en handel en de ontginning van
woeste gronden. Wie zou volgens Van der Borch
ontkennen dat
'De belangrijke Munster negotie hierdoor niet bevor
dert, de bekende fabrieken van Nede en Eijbergen
[weef- en spinindustrie] daardoor niet opgebeurd
12
Land van Lochem 2009 nr. 3