In 1823 had hij het wel helemaal met de stad gehad. Zo schreef hij Maurits: 'Logeeren zal ik wel dezen winter
in Zutphen niet doen, hebbende het hier zeer volhandig en kunnende daarbij hoe langer zo minder met de
ledigheid van het stadsleven - de tot twee uur 's gerekte soupers, en wat dies meer zij, te regt komen.'
Dat waren geluiden op latere leeftijd. In afwijking van wat enkele artikeltjes in de Zutphense courant om
streeks 1900 suggereren, nadien overgenomen door andere auteurs, heeft hij zich op jongere leeftijd wel
degelijk bewogen in het sociale leven van de hoofdstad van het kwartier.
Uit de correspondentie met zijn toekomstige vrouw Charlotte blijkt dat hij de winter 1797/1798 grotendeels
doorbracht in Zutphen bij de Van Löben Selsen en vermoedelijk ook bij de Zutphense tak van de Van der
Muelens. Maar ook de jonge Staring kreeg al gauw genoeg van de geforceerde stadse vrolijkheid: 'Ik eet bijna
geen avond t 'huis, en hier en daar heerscht het denkbeeld dat men niet vrolijk kan wezen zonder luidruchtigheid
- en ongelukkig is dat mijn leer niet.' Toen hij een paar weken later teruggekeerd was op de Wildenborch
schreef hij
En nu zit ik weer in diepe Eenzaamheid - beklaagd van meenigen Steêman
die, gapend, in de sociëteit bij zijn pijp en kaarten, uitroept: 'Wat moet zich
onze Man, vooral nu, Buiten, verveelen nu de Dooi den grond van alle wegen
en paden in Brei veranderd heeft'. Mis geraden, Heer Steêman, is mijn
antwoord
In december 1807 deelde hij Kleyn-Ockerse mee dat hij op de terugreis uit Arnhem, na een verzoek van zijn
schoonmoeder, drie weken in Zutphen was blijven logeren, waarop de weduwe reageerde met: 'Brieven van
U aan mijner Kleyn zeiden mij dat ge meermalen in dit somberste deel van den winter met Uwe Charlotte
eniger tijd te Zutphen doorbragt.' In dezelfde periode kwam hij af en toe, zoals uit het markenboek van Vorden
laat zien, voor een vergadering van de gecommitteerden in de sociëteit, waar ook de door hem bezochte
bijeenkomsten van de subcommissie van landbouw in het kwartier plaatsvonden.
De jongeren vonden in de stad hun vrienden en vriendinnetjes, contacten die zich sterker dan thans elders
bestendigden en vermoedelijk niet zelden levenslang van praktische en emotionele waarde waren. Zo jong als
ze waren, vormden ze ook al een schakel in de uitwisseling van Zutphense nieuwtjes en achterklap. Toen
Staring voor Willem ontslag uit militaire dienst aanvroeg omdat hij niet bij zijn favoriete wapen de genie werd
geplaatst, bond hij zijn zoon op het hart de brief onder de pet te houden. Vermoedelijk sprak die toch zijn mond
voorbij tegen een of meerdere Zuphense bekenden op de academie, want binnen de kortste keren gonsde heel
Zutphen van het gerucht. Uit pure nood maakte Staring toen maar 'het geheim' bekend.
De inwijding in de stadse geneugten vond al op zeer jonge leeftijd plaats. Starings vrouw ging januari 1823
met de dan dertienjarige Dientje en elfjarige Willem naar de 'Comedie'. Een paar weken daarna ging zoonlief
met zijn elfjaar oudere zus Caroline naar het bal 'en heeft daar braaf gedaan', terwijl in dezelfde tijd Dientje
haar derde kinderbal had. Maar het aangename werd ook met het nuttige verenigd. Bij een logeerpartij van
Constance in de Achterhoekse hoofdstad, schreef de vader: 'Constance danst en comediet daar uit te treuren
- terwijl zij evenwel ook, als een ordentlijk kind, viermaal in de week pianoles bij Hagener neemt.'
Een vormend element bezat ook het theekransje van jongedames met de jonge in Zutphen neergestreken wis-
en aardrijkskundeleraar H.P. Kretschmer (1790-1827) als aanvoerder. Favoriete activiteiten waren het voor
dragen van gedichten en het spelen van komedies. Starings oudste dochter Winanda Mathilde behoorde
waarschijnlijk tot dit jongvrouwelijk gezelschap. Deze opvolger in pocketformaat van de dominee Martinet
was in zijn korte leven zeer actief in genootschappen en stoomde als privaatdocent ook Starings zonen
Maurits, Winand en Willem klaar voor hun vervolgopleiding. In maart 1827 overleed hun 'verdienstelijke
leermeester' en Willem en Winand liepen achter de baar in de enorme stoet van de door de Maatschappij van
het Nut tot 't Algemeen betaalde begrafenis.
Uniek was de levensstijl van de plattelandselite rondom Zutphen niet, Ook in andere landgoedrijke gebieden
genoot de landheerlijke top 's zomers van het vrije leven en de heerlijke buitenlucht van het platteland en
dompelde zich 's winters onder in het vertier en het comfort van de stad. Een bewoonster van een havezate
bij het in de negentiende eeuw nog welvarende en met vele kastelen en buitenplaatsen omgeven Vollenhove
herinnerde zich verzaligd:
Hoe gezellig het daar was, met veel jachtpartijen, diners, bals. Als men al jong
mensch niet een paar winters in V. was uitgegaan, telde men onder de Ov. Adel
niet mede. Uit Zwolle en verder kwam men met koetsen en bleef
dagenlang in V. De stad had tal van winkels en er waren ettelijke koks en confiseurs.
De vaak luchtige, ontspannen en vrolijke brieven van de adellijke familie op het landgoed Nijenburg in de Kop
van Noord-Holland ademden dezelfde sfeer. Veel dagen werden gevuld met jagen, visites maken en logeerpar
tijen van neefjes en nichtjes. In alles ademde het buitenleven het 'douce France'.
8
Land van Lochem 2009 nr. 2