Uit de biografie van dichter-
landheer A.C.W. Staring
Dolce far niente; vertier en plezier van de landman in de Achterhoek
Bert Scova Righini
Over de vooral in Lochem, Laren en Vorden geconcentreerde landgoederengordel rond
Zutphen is al veel, heel veel, geschreven. Vooral over de bewonings- en bouwgeschiedenis
van de huizen alsmede hun rol en betekenis in de tot de negentiende eeuw durende krijgs-
en oorlogshandelingen in de Achterhoek. Dat is interessant, maar wat geschiedenis vooral
hoort te zijn is het schilderen van het vroegere (SAMEN)LEVEN van mensen en tussen
bevolkingsgroepen in de alledaagse werkelijkheid. Over het sociale leven van de landelite in
Achterhoek heeft nauwelijks wat het papier bereikt, zoals trouwens elitestudies in Nederland
sowieso een zeer schaars goed zijn. Hoe heerlijk het landleven voor de maatschappelijke
bovenlaag was eind achttiende eeuw en begin negentiende eeuw toont ons de corresponden
tie van Staring, zijn vrouw en kinderen. Dat bevoorrechte bestaan heeft zijn neerslag gevon
den in een hoofdstuk uit de in oktober te verschijnen biografie van A.C.W. Staring; Landheer-
lijk leven van een denker en doener van statuur (1767-1840).
Voorjaar, de start van een nieuwe levenscyclus, na de winter waarin de natuur - en vroeger ook de
mens - rust. Het door heide, veen en ondergelopen land grijsbruin getinte en vaak met mist omsluierde
landschap rondom de Wildenborch begon zich weer te tooien met de schakeringen van het lente
groen; weilanden verloren de matheid van hun winterdek.
Voor Anthony Christiaan Winand Staring (1767-1840) was de winterse naargeestigheid reden elk jaar de lente
enthousiast te begroeten en in de brieven aan kinderen en familie uitvoerig te berichten over wat ontlook aan
jonge knopjes en groen. Uit zijn dichtader vloeide het gedicht 'Lente' waaruit, hoe schoon het ook is, slechts
enkele strofen worden aangehaald.
Geen nevelig duister
Bedekt meer het veld;
Geen blinkende kluister,
Die het beekje meer knelt
Het stormen is over;
De buien zijn heen;
Wat ritselt in 't loover,
Is zefir alleen.
Tegelijk hernam zich ook het sociale leven. Door de kou, de regen of de sneeuw al afgeschrikt, waren de
slecht begaanbare wegen 's winters voor veel bewoners een laatste excuus om als enigszins mogelijk de neus
niet buiten de deur te steken. Ook voor Staring vermoedelijk, want hij merkte eens op de winter niet het beste
seizoen voor diners te vinden omdat hij in de kleine uurtjes maar terug moest zien te komen in het donker en
de kou. Marmottenburg, zo noemde hij elders de Wildenborch, verzonken in winterslaap. Tijd wel voor
inspiratie, want in dit jaargetijde schreef hij vaak zijn gedichten.
Eigenaren van buitenplaatsen zochten, bij het naderen van de donkere tijd, in oktober of november hun heil in
comfortabele woningen in Zutphen, om niet eerder dan in maart of april terug te keren. De Van Löben Selsen,
met een omvangrijk huizenbezit in de stad, deden dat en trokken in het grootste huis van Zutphen, Gravenhof
6, evenals de Op ten Noorts op het Ross. Ook tijdens het tweede huwelijk van Starings moeder met Boers
verbleef het echtpaar, voorzover ze op de Wildenborch woonden, in de winter in Zutphen. Vermoedelijk met
het oog daarop kocht Starings moeder in 1789 een huis op de hoek van de Waterstraat en de Kolenstraat.
Nauwelijks drie jaar later deed zij het weer over aan de schout van Zutphen, A.R. van Heeckeren van Suideras.
Het vertrek uit de stad in het voorjaar werd met gejuich begroet. De reis vanuit Doesburg naar het Enserinck
werd door de eerder aangehaalde Maurits Verhuell als volgt beschreven: 'Het was een ware feestdag wanneer
5
Land van Lochem 2009 nr. 2