ze de vlammenzee hadden overleefd is niet overgeleverd. Waren het stevige, geheel in steen opgetrokken, en
dus relatief brandveilige huizen? Of waren ze gered door het tijdig omtrekken van de brandende buurpanden?
Of was het puur toeval? Evenmin is bekend wat de toestand van de wel vernielde huizen was. Konden
sommige worden opgelapt en van andere de stenen zijgevels na de brand worden hergebruikt, zoals we dat uit
andere steden kennen? Waren er überhaupt (nog) duurzame stenen huizen in het kleine, door oorlogen en
economische achteruitgang verarmde Lochem in de periode voor de stadsbrand? Archeologisch onderzoek in
de binnenstad heeft over de middeleeuwse huizenbouw het een en ander aan het licht gebracht. De teneur is
echter, dat meestal resten van houten huizen zijn aangetroffen en nergens de overtuigende relicten van grote,
geheel in baksteen opgetrokken woonhuizen zijn gevonden. Interessante informatie werd verzameld in de
bouwput van de tegenwoordige RABO-bank op de hoek van de Markt en de Walderstraat3). Hier kwam een
huisplattegrond te voorschijn van een ongetwijfeld door brand verwoest huis, waarvan stukken verbrande
leem met indrukken van takken en stro werden teruggevonden, onderdelen dus van de vullingen van vakwerk
gevels. Ook werden fragmenten van opgaand bakstenen metselwerk gevonden, vermoedelijk behorend bij
tussenmuren. Ze waren gemetseld in zeer grote bakstenen (29-30x14-15x6-7 cm.), een zelfde formaat dat
ook was toegepast voor een vloertje. In het huis werden nogal al wat dakleien aangetroffen. Het was niet
geheel duidelijk of dit de dakbedekking van het huis is geweest, van een pand in de directe omgeving of dat het
van elders hier gestort bouwafval was. Een leien dak was (en is) een kostbare aangelegenheid. Als dit huis met
leien gedekt was moet het een bijzonder pand zijn geweest, dat enige status bezat.
Tijdens bouwhistorisch onderzoek zijn in de afgelopen jaren enkele bakstenen constructies aangetroffen, die
mogelijk van vóór de stadsbrand van 1615 dateren. Ten eerste betreft het muurdelen van het pand Markt 9,
waarin tegenwoordig slagerij Sieverink is gevestigd. Dit pand wordt verderop in dit artikel uitvoeriger behan
deld. In het pand Walderstraat 31-33 bleef een bakstenen gewelfkelder bewaard, die op grond van het type en
het baksteenformaat van het opgaande muurwerk (26,5x13,5x6 cm.) nog wel uit de zestiende eeuw kan
dateren. Het iets kleinere baksteenformaat in de gewelven (24x11,5x5,5 cm.) kan er op wijzen, dat de gewel
ven in de zeventiende eeuw, misschien wel na de brand in 1615, zijn vernieuwd. De kelder is onderdeel van
een groot bakstenen huis, dat naar aanleiding van een bouwhistorische ontleding, voorafgaande aan de re
cente grote verbouwing, kon worden gereconstrueerd als een vroeg zeventiende-eeuws stenen huis, waarop
in het vervolg nog nader zal worden ingegaan4). Over het lot van het Lochemse stadhuis kort voor en kort na
de stadsbrand bestaan nogal wat onduidelijkheden. Zelfs de locatie van het stadhuis voor de tot standkoming
van het huidige gebouw roept vraagtekens op. Zestiende-eeuwse stadsplattegronden geven op de plaats van
het huidige stadhuis geen bebouwing weer, maar in hoeverre we ons op deze bronnen kunnen beroepen is niet
zeker. Het is wel een gegeven, dat het stadhuis met de zich daarin bevindende stadsarchieven in 1615 is
afgebrand. Herstel en aanpassing (geen vernieuwing!) vond echter pas in de jaren dertig van de zeventiende
eeuw plaats, waarschijnlijk met gebruikmaking van een bouwwerk, dat de brand had overleefd en mogelijk in
de tussentijd ook, na provisorisch herstel, als raadhuis in gebruik is geweest. Er zijn enkele aanwijzingen voor
de stelling, dat het stadhuis bij de brand in 1615 al op deze plek stond en dat er van dit door brand vernielde
gebouw nog resten over zijn. Zo wordt beweerd, zoals in het artikel van H. Steenblik, dat tijdens de verbou
wing van de kelders onder het gebouw op de muren omvangrijke en nog goed zichtbare brandsporen tevoor
schijn kwamen. Omdat de kelders bij deze werkzaamheden grondig zijn verstoord is hier helaas geen verder
onderzoek meer mogelijk. Nog wel interessant zijn de opgaande gevels van het gebouw, die een vrij groot
formaat baksteen (26x12-13x5-6 cm.) te zien geven, een formaat dat eerder in de zestiende eeuw gebruikelijk
was dan in het tweede kwart van de zeventiende eeuw. Het metselwerk van de door architect Emond Hellenraet
rond 1640 onder handen genomen voorgevel is van een heel andere orde dan dat in bijvoorbeeld de westgevel.
De stukken betreffende de werkzaamheden van Hellenraet in de jaren dertig van de zeventiende eeuw reppen
dan ook nergens over een complete nieuwbouw maar alleen over "werken" aan het Lochemse raadhuis.
Zeventiende-eeuwse bakstenen huizen in Lochem
Na de brand volgde de herbouw van de verwoeste huizen. Een proces, dat vele jaren heeft geduurd. Aan de
burgers werden financiële bijdragen voor de herbouw verstrekt uit gelden, die via collectes waren binnenge
stroomd. Voorwaarde was dat de daken met pannen zouden worden gedekt. Degenen, die al dakpannen of
stenen hadden weten te bemachtigen, kregen een korting op de subsidie5). Uit de formuleringen in het Memo
rie- en resolutieboek van 1615 blijkt, dat de Lochemers in het najaar van 1615 al druk bezig waren met de
herbouw. In de memorieboeken van 1638 is de verdeling van (nieuwe) subsidies aan de door brand getroffen
burgers nog steeds een belangrijk thema. De bouwactiviteiten waren in volle gang. Niet alleen het stadhuis
kreeg in deze periode een grote opknapbeurt, ook werd in 1638 en 1639 druk gebouwd aan twee bekende, en
nog steeds bestaande bakstenen huizen. Eén daarvan het is Richtershuis.
Nog bestaande zeventiende-eeuwse huizen
Bierstraat 2, het voormalige Richtershuis
Het meest volledig bewaarde zeventiende-eeuwse huis in de Lochemse binnenstad staat aan de Bierstraat,
13
Land van Lochem 2009 nr. 1