Het waren twee ongelukkige liefdes. Innerlijk zag ik
nooit een sehilderij voor me dat mij tot realisatie
dwong, terwijl ik toch absoluut niet kleurenblind ben.
Het bleef bij tekeningen die mij binnen de grenzen
van het zwart-wit gevangen hielden. Ik was bezeten
door de dwang tot vormbeheersing en tekende naar
de natuur alles wat mij aantrok: portretten, dieren in
de dierentuin, landsehappen en illustraties van Bij
belse onderwerpen. En wat mijn liefde voor de beeld
houwkunst betrof: mijn onhandigheid was het laeh-
sueees en de ergernis van mij en de omgeving (vol
gens zijn zonen kon hij nog geen kopje thee goed
insehenken of een spijker in de muur slaan). Om
gang met gereedsehap, een typisehe beeldhouwers-
noodzaak, was mij volstrekt vreemd. Dat alles be
zorgde mij een toon van maehteloosheid. Sinds mijn
twaalfde had ik daar moeite mee. Op mijn
zevenendertigste veroorzaakte dat gevoel een breuk
lijn in mijn innerlijk landschap. Het plan voor mijn
voordraehtearrière stortte als een kaartenhuis ineen.
In die verdrietige leegte kwam sterker dan ooit de
aandrang naar voren om in Frankrijk de Romaanse
kathedralen en hun beeldhouwwerken te gaan zien.
Allerlei redenen hadden dat verhinderd. Toen, op mijn
zevenendertigste golden die niet meer. Tussen Parijs
en Toulouse reisde ik per trein en bus. Ik liep lange
afstanden. Spreken deed ik alleen om in de goed
koopste hotelletjes een kamer te huren of brood te
kopen. De stenen praeht van de kathedralen seheen
mij in het begin enkel aan te trekken om mij te ver
pletteren.
Maar allengs bespeurde ik de bebeeldhouwde porta
len en onder gewelven van het middenschip en zij
beuken de troost van een thuiskomst. Waaraan ik in
mijn Bijbelse voordrachten gestalte wilde geven,
omringde mij in steen: een mild en vredig, een rust
gevend en opwekkend Christendom; en voor het eerst
raakte ik in harmonie met de beelden die ik bewon
derde. Thuisgekomen deelde ik mijn vrouw mee dat
ik brak met het voordragen en in het vervolg zou
beeldhouwen". Hij hield zijn bijbaantje als leraar Ne
derlands als financieel houvast aan en begon in zijn
achtertuintje en bij regen in het schuurtje, als
autodidact te hakken aan zijn eerste beeld. Hoe won
derlijk was het dat, in tegenstelling tot zijn onhandig
heid in het dagelijkse leven, hij het beeldhouwers
gereedschap met zo'n groot gemak hanteerde alsof
hij zijn hele leven niets anders gedaan had. Vroegere
opdrachtgevers belden om afspraken te maken voor
een volgend seizoen en zijn weigering dat hij nu beeld
houwer was en geen voordrachtskunstenaar meer,
werd als volgt gehonoreerd: "Wat doe je nu? Beeld
houwen? Dat komt goed uit: we bouwen juist een
nieuwe vleugel en willen een gevelsteen, of: "we re
noveren het gemeentehuis en willen een plastiek in
de raadszaal", of: "we willen een beeldhouwwerk op
ons terrein", of "we willen een doopvont in de kerk
te Aalten" etc. etc.
Zo stroomden de opdrachten uit het gehele land in
een andere vorm en ander materiaal naar Berkhemer
toe.
Van Arnhem naar Lochem
Zijn schuurtje werd te klein en dicht bij zijn huis in
Arnhem kon hij een andere ruimte huren. In 1975
verkaste hij met zijn vrouw naar de vervallen
tuinmanswoning van de "Velhorst" een historische
havezate in Almen, gemeente Lochem. Deze tuinmans
woning werd dankzij een erfenis van zijn overleden
moeder bewoonbaar gemaakt. Zo werd Willem
Berkhemer een geliefde Lochemse kunstenaar. Veel
mensen uit Lochem en Almen herinneren zich deze
aimabele, humoristische, filosofische, esoterische en
zeer creatieve man. Het gemeentebestuur van Lochem
en andere instellingen erkenden toentertijd zijn werk
als van zeer grote waarde, uitgedrukt in de vele op
drachten, zoals eerder genoemd beeld "Ontplooiing",
in de schouwburghal een bronzen beeld "Harlekijn
met roos" (1980), in de gracht aan de Julianaweg de
hiernaast afgebeelde "zich voortspoedende water
nimf' (1982, brons 58 x 72 cm.) en in de hal van het
Groene Kruisgebouw op de Zuiderbleek een bronzen
beeld van 50 cm hoog uit 1986, getiteld "Gezin".
Zouden deze beelden nog op hun plek staan? (afb.
12 en 13). Tijdens een voettocht door Lochem blijkt
dat "De zich voortspoedende waternimf" nog steeds
te pronk staat in de gracht aan de Julianaweg (zie
afb. 13), als symbool, zoals Goethe het verwoordt
van "das ewig Weibliche": oermoeder en oergodin.
Het volmaakte leven dat we zouden moeten leiden,
dat wordt geprojecteerd in een vrouwenfiguur.
Zou er misschien nog een beeld in het gemeentehuis
staan? De gemeentebode was zo vriendelijk om mij
rond te leiden en waarachtig.daar verscholen in
een nis voor de verwarming in het oude raadhuis
bevindt zich een liggende vrouw, in gestreept zwart/
wit marmer, waarvan u hier twee afbeeldingen ziet
(afb. 14-15). Waarschijnlijk is het beeld gemaakt in
de jaren tachtig van de vorige eeuw. Evenals de zich
voortspoedende waternimf heeft ook dit beeld "das
ewig Weibliche" als thema. De beeldhouwer
Berkhemer was door zijn welsprekendheid iemand
die goed met mensen om kon gaan, maar was totaal
niet commercieel volgens zijn goede vriend Henk
Rampen uit Zutphen en zijn zonen. Het was de nuch
tere en pragmatische mevrouw Berkhemer die de
eindjes financieel aan elkaar wist te knopen. Op mijn
verdere zoektocht naar de bronzen beeldengroep "Het
gezin" in het Groene Kruisgebouw aan de Zuider-
bleek bleek het gebouw leeg te staan en de beelden
groep verdwenen. Alleen de sokkel waarop het beeld
gestaan had stond er nog. Navraag bij Sensire op de
Nieuwstad bracht aan het licht dat de beeldengroep
in de kelder staat (afb. 16). Gelukkig gespaard ge
bleven en waarschijnlijk krijgt de beeldengroep na dit
artikel weer een ereplaats. Ook het bronzen beeld
"Harlekijn met roos" (1980, afb.12a) dat in de foyer
in de Schouwburg stond, bleek bij navraag verdwe
nen. Het management van de Schouwburg heeft zich
veel moeite getroost om het beeld te achterhalen. Bij
het ter perse gaan van dit artikel heeft de "Harlekijn
met roos" mogelijk weer die ereplaats in de Schouw
burg die het beeld toekomt.
18
Land van Lochem 2008 nr. 2