Het Ministerie van Financiën werd overstroomd met honderden vindingen en suggesties om een eind te maken aan de diefstallen. Metaalwarenfabrieken speelden hier handig op in door houdertjes te fabriceren, waaruit de plaatjes niet zonder beschadigingen konden worden verwijderd. Voor elk jaar met een andere uitsparing, conform de vorm van het betreffende plaatje. Deze houdertjes waren officieel toegestaan en bij de fietsenmaker te koop. Ze kostten afhankelijk van de uitvoering tussen de 0,10 en 0,50 gulden. Was het rijwielbelastingplaatje niet volgens de voorschriften beves tigd, dan riskeerde men een boete van 5 tot 25 gulden. En dan te bedenken dat een gemiddeld weekloon tussen de 12,50 gulden en 17,50 gulden lag en de gezinnen zeer kinderrijk waren. Een boete was dan ook een flinke aanslag op het besteedbare inkomen. Om diefstal te voorkomen ponste men ook vaak naam en adres van de eigenaar in het plaatje. Nadat de geldigheidsduur van het plaatje 1928 was verstreken werd de wet op enkele punten gewijzigd. De prijs van drie gulden, zoals die ook in de voorgaande jaren was gesteld, werd teruggebracht tot een rijksdaal der en vanaf 1929 zouden er steeds twee jaartallen op de plaatjes voorkomen: het tijdvak van geldigheid werd aangepast van 1 augustus tot 31 juli daaropvolgend. De achterliggende gedachte was dat de gebruiker beter in staat was om het plaatje aan te schaffen hij had dan namelijk net het vakantiegeld ontvangen. Zonder (betaald) rijwielbelastingplaatje mocht er niet gefietst worden. Het was wel toegestaan om met de fiets aan de hand te lopen. Veel fietsers hebben daar een dankbaar misbruik van gemaakt. Als er controle in zicht 8 Metalen houder voor het Rijwielbelastingplaatje 1933-1934 Ingenieus koplamp voor een fiets met geïntegreerde houder voor een rijwielbelastingplaatje. Aan de uitsparing te zien voor het belastingjaar 1935 1936. - Deze lamp ontbreekt nog in mijn collectie. Land van Lochem 2008 nr. 1

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2008 | | pagina 8