En verder gebeurt dat Gerrit te Hasseloe van buijten (nae dat sij hadde gekegelt) in de keucken is gekomen ende met Jan Wussinck eenige woorden gehadt schienende, als off sy malcanderen wilden slaen, waarover de huijsvrouw van Gerrit te Hasseloe, Engelbert gebeden heft dat hy doch de moijte (ruzie) wilde voorcomen ende Gerrit bekallen (bekoelen) 't welcke hij gedaen heft, ende gesijt: Gerrit ick bidde u houdt met malkander vrede ende gaet naer huijs en kompt op een ander tijdt weder, waar op Gerrit Engelbert gevraecht hadde off hij hem liete uijt 't huijs gaen (naar huis stuurde), hem geantwordt heeft van neen, dat hij dat niet en dede, maer als hij vrede wilde houden hem genoech wilde tappen aldewil geen moijte in het huijs mochte hebben. En dat genoemde Gerrit verder tegens Engelbert gesijt heeft, hij soude sijn swager Derrick uijt de kamer halen, die hadde hij drincken gebracht dat soude hem bescheit doen, off hij was een schelm, waerop Engelbert hem geantwoort hadde dat dogh te vrede soude wesen maer van Gerrit gerepliceert hij soude sijn swager haelen off hij hielt hem oock voor een schelm, en dat niet beter was als de rest, 't welcke met goede woorden heeft affgeseijt seggende wij kennen immers malcanderen wel, latet dan soo wesen, waer nae dit horende Engel bert voor de koep geslaegen heft, welcke sigh daer op verwerende, aen malcanderen gekomende daer ieder gevallen sijn, en dan desselfs Gerrits broeder Willem te Hasseloo Engelbert bij het haer daer affgetrocken, in voegen dat Gerrit doen gen. Luchterman met de voeten voor sijn hooft gestooten ende getreden heft, en als wanneer Engelbert wederom opgekomen was, soo is hij van Willem en Jenneken te Hasseloe mede gestoeten en geslaegen ende soo danigh van haer vastegehouden dat haer broeder Gerrit hem Engelbert bovenmaeten gestoeten ende met voeten getreden heeft, en alsoo met hem, uijt de keucken bij het haer, buijten de deure geslept, ende als wanneer sij beijden met hem in de deur waeren dat doen Willem te Hasseloe hem met beijde handen in 't haer gevat hebbende, met sulcken stosse den hals gekneuckt heft, dat hij meinde dat hij doot soude bliven ende gedaen hadde ende alsoo ter aerden neder gevallen; eijndelick weder door behulpe van sijn vrouw Gertjen in het hujis gebracht. En als wanneer hij wederom binnen quaem door haer luijden en Kegelaars bij een herberg ,17e eeuw Jan Steen. Land van Lochem 2007 nr. 3 13

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2007 | | pagina 13