- i 7 L
JjB
TZSPZTa W - I
De oudere geschiedenis
In het vervolg van dit artikel wordt een beschrijving gegeven van een uit de hand gelopen ruzie in het jaar
1684; daaruit weten we dat er toen al een herberg met uitspanning aan de Luchte verbonden was.
Wat bij het onderzoek naar "de Dolle Hoed" (zie Land van Lochem 2006 nr.3) al bleek, kan ook uit de ge
schiedenis van De Luchte geconcludeerd worden: in de tweede helft van de 17de eeuw hadden herberg en
uitspanning veel aantrekkingskracht, niet alleen op de langstrekkende handelslieden, maar zeker ook op de
inwoners van de stad Lochem. Er was dan ook meer welvaart ontstaan waardoor er wat te besteden viel. Wilde
men wat drinken dan waren de herbergen daarvoor de aangewezen plaats; immers drankgebruik kon nogal
eens (dat is van alle tijden) de gemoederen verhitten waardoor er opstootjes ontstonden en die wilde men liever
niet binnen de stadsmuren. In het vervolg van dit artikel wordt een beschrijving van een uit de hand gelopen
ruzie op de Luchte in het jaar 1684 gegeven.
In de loop van de daaropvolgende eeuw lijkt de belangstelling voor de herbergen af te nemen, waarschijnlijk
ook omdat de inkomens terug liepen. Pas in de 19de eeuw ziet men in de stad de z.g. tapperijen verschijnen
zodat de stadsmensen dichter bij huis kunnen blijven en verandert het karakter van de herberg meer in dat van
een hotel. De gast hiervan komt dan meer voor rust en ontspanning.
Wat de eigendom vóór 1832 betreft, blijkt dat de Luchte in 1722 voorkomt in een magescheid van de kort
daarvoor te Deventer kinderloos overleden Dr. Bartholdus Schomaker die ca 1650 te Lochem is geboren als
zoon van Goossen Schomaker. Het bezit vererft dan op een neef van hem, eveneens Bartholdus Schomaker
geheten, die vele jaren burgemeester te Lochem is geweest en een zoon was van de (eveneens Lochemse)
predikant Wilhelmus Schomaker.
De Luchte blijft dan in bezit van het geslacht Schomaker totdat Mr. Philip Carel in 1774 de eigendom over
draagt aan Louis Abreson Joosten. De aansluiting met de kadastrale inschrijving wordt dan gevonden doordat
diens dochter in het huwelijk treedt met Matthijs Willem Nijman.
De al in 1832 genoemde pachter Arend Bats exploiteerde het bedrijf al vanaf ca.1795.
Zoals hierna zal blijken, zat in 1684 Engbert Ebbekinck op de Luchte; deze familie heeft landbouwbedrijf en
uitspanning voortgezet in ieder geval tot 1754. De pachter tussen 1754 en 1795 is mij niet bekend.
Een zware ruzie
In het oud rechterlijk archief van de stad Lochem uit 1684 is een verslag opgenomen van een bezoek door de
Magistraat aan de Luchte in verband met opgetreden ongeregeldheden:
Begin van de akte
k I
i j jvAk
/Wr| ic kW* AJ@k frfjXi:,*, r
I, t /a„ Aéh>St :J
(fcijèrtblA /fftr ih. G&uv i,'.7{ I
Op 22 mei van dat jaar begeven de Magistraatspersonen Gosen Schomaker en Jan Westenberch zich naar de
Luchte om
"informatie te nemen hoe het gevecht gepasseert was, hebben Engelbert Luchterman seer swack te bedde
liggende, doch goed bij verstand sijnde, en zijn huisvrouw Geertjen, voor het bedde van haar man sittende;
verklaert dat op den Maendagh te Pinksteren sijnde den 20 mei 1684 sigh toegedraegen heft ten haren huijse.
Dat aldaer enige uijt Lochem sijn gekomen om te drincken als Gerrit te Hasseloe, Willem te Hasseloe, Jan
Wussinck, Jenneken te Hasseloe, voors. Gerrits Hasseloe 's vrouw, en meer anderen.
12
Land van Lochem 2007 nr. 3