leefomstandigheden. De belangrijkste voorbeelden van het Nieuwe Bouwen kwamen tussen 1924 en 1935 tot stand, met als hoogtepunten onder meer het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht (architect G.Th. Rietveld, 1924) en de Van Nellefabriek in Rotterdam (architecten J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt, 1926-1930). Door hun extreme opvattingen hebben de moderne architecten in deze periode echter vrij weinig gebouwd. Ironisch genoeg is deze stijl echt bekend geworden door de "witte villa's", gebouwd in opdracht van rijke progressieve opdrachtgevers in het Gooi. Het Nieuwe Bouwen in zijn zuivere vorm is grotendeels aan onze streek voorbij gegaan. Een complex, waarin de ideeën van het functionalisme goed tot uitdrukking komen, is het in 1935 gebouwde sluizencomplex, dat ingenieur D. Roosenburg ontwierp in het Twentekanaal bij Eefde. Hier wordt de koele moderne architectuur wel enigszins "verzacht" door de toevoeging van grote ver over stekende pannendaken. De ideeën van de moderne "internationale" architectuur zouden pas na de Tweede Wereldoorlog aan invloed winnen en bepalend worden in de moderne functionalistische bouwkunst. Traditionalisme/Delftse school Het traditionalisme is een stroming, die de traditionele waarden en vor men uit het verleden opnieuw in terpreteerde als reactie op de koele, moderne architectuur van het Nieuwe Bouwen en het expressio nisme van de Amsterdamse schoolarchitectuur. Grote voor man van het traditionalisme was M.J. Granpré Moliere, die als hoogleraar aan de Technische Ho geschool in Delft tussen 1924 en 1953 deze richting bepaalde. De stroming werd dan ook bekend als "Delftse school". De heroriëntatie op de traditionele Hollandse ("va derlandse") baksteenbouwkunst van vooral de 18de eeuw stond cen- luiken. De gevelopeningen sluiten af met gemetselde in Lochem (1949-195°, architect G K. Veeze) hals- en klokgevels uitgevoerd. Aan de Bierstraat in 24 Kleine boerderij in Delftse Schoolstijl ('t Wilde Zand, bij Ruighenrode), ansichtkaart traal Bij de kerkenbouw richtte uit circa 1950 men zich op de middeleeuwse ar chitectuur. Granpré Moliere haalde fel uit naar de zo als hij het noemde "onbehuisdheid" van het Nieuwe Bouwen, "die de wanden van het huis openwerpt, die de woningen als bungalows rondzaait of ze met hon derden samenbundelt in een torenhuis". Al in 1918 sprak hij in het tijdschrift Wendingen zijn afkeuring uit over de wulpsheid, of zoals hij het zelf omschreef "ontsporing" van de Amsterdamse school en pleitte hij voor een nederige architectuur. De 18de-eeuwse plattelandsarchitectuur is de inspiratiebron: in deze periode was het bouwambacht nog vanzelfsprekend en dat is aan de gebouwen met hun harmonische ver houding tussen techniek en vorm goed afleesbaar. Het traditionalistische gedachtengoed werd onder meer in de jaren dertig tot uitvoering gebracht bij de inrich ting van de Wieringermeerpolder en was met enige uitzonderingen bepalend bij de wederopbouw van verwoeste stadskernen en dorpen, zoals Wageningen, Rhenen en Middelburg. De architectuur van de Delftse school wordt gekenmerkt door een zeer traditionele vormentaal en een ambachtelijk materiaalgebruik: bak steen, toegepast in allerlei historische verbanden en liefst in traditioneel ogende handvormvariant, houten kozijnen, deuren en ramen met roedenverdeling en Twee winkelpanden in Delftse Schoolstijl aan de Bierstraat bogen, topgevels worden als klassieke Hollandse tuit- Land van Lochem 2007 nr. 2

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2007 | | pagina 24