Donderdag 29 Juni. 's Avonds onder de thee kwam Reurslag met den Adlerdriewieler. Vrijdag 30 Juni. Om 4 uur op en in den tuin geoe fend tot 6 uur. Toen kende ik het draaien en wenden en 't vroolijk vrij rijden op het mooie ding. Acht uur met Reurslag den smid en depothouder hier, naar Ampsen en na 't zwemmen klein ritje en nog weer 's avonds in den vallenden avond d uur. 't Is een heer lijk bezit f275,-; herinnering aan mijn eerste wiel in 1885." In datzelfde jaar schreef ze in De Amsterdammer, als reactie op een artikel van een treurige fiets- ervaring op een tweewieler door ene S.J.B., in haar artikel 'Redding voor gedupeerde Tweewielers' over haar eigen voorkeur voor een driewieler o. a.: "Bij een race zal het driewiel 't waarschijnlijk afleggen tegen den tweewieler, maar wat let dat? Als ik u zeg, dat op 20 Augustus ik 's morgens negen tot kwart voor twaalf reed van Lochem over Borculo naar Ruurlo en naar Lochem terug, met een half uur pauze onder de hooge boomen van 't hotel te Ruurlo, en dat een dergelijk morgenritje zich even goed zonder de allerminste in spanning laat doen van mijn woonplaats over Vorden naar den Wildenborch naar huis, dan zal S.J.B. begrijpen, hoe haar vijfwielig fietsreisje wel mogelijk zal zijn, zonder dat haar mede rijder over haar langzame vorderingen zal behoeven te klagen. Ook in Op den Uitkijk van 18 oktober 1900 schreef ze over haar voorkeur voor de driewieler in het arti keltje 'Loflied van den Driewieler' "Zou dat weifelende kronkelspoor daar ginds af komstig zijn van een beginnend wielrijder of van een wielrijdster, die nog haar stalen paardje niet meester is? Waarschijnlijk en dan weet ge tevens, dat boven die slingerlijnen geklopt heeft een o zoo angstig hart, een gemoed, beklemd, als torste het vele zorgen. Want het is geen kleinigheid, te leeren tweewielen. 't Is een evenwichtsoefening, die meer beleid van u vergt dan zwemmen en schaatsenrijden te zamen, en waarbij op uw wilskracht en uw door zettingsvermogen een beroep wordt gedaan, krachti ger dan van menig erkend moeilijk moment in ons leven uitgaat. Te gehoorzamen als daar het "Door trappen! Doortrappen! van den leermeester naast u klinkt, is moeilijk genoeg, terwijl ge zoo 'n onweer- staanbaren lust zoudt hebben, af te wezen van dat ellendige geschommel links en geschommel rechts, of om dan maar in godsnaam naar één der beide kanten, ter keuze van uw rijwiel, voor goed over- stag te gaan en rust te vinden op den kouden grond! Met haar driewieler heeft ze in de jaren na de aan schaf veel tochten in de omgeving van Lochem ge maakt. Ze ging soms wel drie keer per dag met de fiets op pad. Daarnaast zwom en wandelde ze regel matig en ging af en toe met haar kano de Berkel op. In het voorjaar van 1909 was Frederike zover, dat ze de Adlerdriewieler durfde in te ruilen voor een tweewieler, een Fongers. Dat ging natuurlijk, zoals ze hierboven al aangaf, niet zo maar. Om haar 'stalen paard' te leren beheersen heeft ze meerdere reizen naar Arnhem gemaakt om fietsles te volgen bij de rijwiel- school van Fongers (vier keer per week gedurende drie weken!) Daar had ze blijkbaar meer ver trouwen in, dan het weer met de steun van fietsenmaker Reurslag te proberen. Het fietsen was voor haar, even als het wandelen en zwemmen, heel belangrijk. Niet alleen om gro tere afstanden te kunnen over bruggen en omdat het ons meer vertrouwd maakt met het buiten leven en het ons oog geeft voor de schoonheid en de wonderen uit het planten- en dierenrijk, zoals ze de lezers in een artikel in 'Op den Uitkijk' op 30 aug. 1902 voorhield. Maar meer nog, schreef Frederike, omdat het, met name voor de vrouw, een heilzame ontwikkeling heeft op de ontwikkeling van het lichaam en het moed, zelfvertrouwen en tegenwoordigheid van geest vermeerdert en versterkt. Op 23 juni 1909 vermeldde ze nog in haar dagboek, dat ze tijdens een rondrit naar Ellekom een groep wielrijders van de afdeling Amsterdam van de ANWB (toen nog een echte wielrijdersbond!) bijeen had ge zien tijdens een 'tour'. In haar dagboek schreef ze hierover: "Niet erg aantrekkelijk, allen te jong ook voor mij om lid te worden van den Bond, al fiets ik nu heerlijk en gemakkelijk." Toch werd ze een paar jaar later alsnog lid van deze vereniging. Frederike zal ongetwijfeld nog jarenlang in Lochem en omgeving hebben rondgetoerd, maar daar is ons niets over bekend. Het dagboek, dat is achtergelaten, eindigt aan het eind van het jaar 1910. Er zijn verder ook geen artikelen van haar over het fietsen bekend. Het fietsen zal in de beginjaren van de 20e eeuw ech ter zo langzamerhand steeds meer een gewone zaak zijn geworden. Ook het fietsen door de vrouw! 25 LONDON. iMAHOUMIlVUHKt PARIS. COVtHTRY. Land van Lochem 2007 nr. 1

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2007 | | pagina 25