Ik begreep het allemaal niet goed.
Bij reizen hoort afscheid nemen.
Reizen is fijn, afscheid nemen doet
pijn. En van pijn word je verdrietig
en raak je aangedaan. Waarom? Ik
wist het toen nog niet, maar het
hoorde er zeker bij.
Nadien was ik treurig bij elk af
scheid, ook al was het een afscheid
voor kort. Verdrietig en aangedaan.
Dit afscheid zou niet voor kort zijn.
Onder haar arm klemde Sonja haar
lievelingspop, Esther genaamd.
Verder droeg Sonja een broche of
iets dergelijks. Dat versiersel stond
haar mooi. Haar moeder droeg het
zelfde. Het viel me toen nog niet
op dat bijna alle wachtenden het
zelfde opgenaaide symbool droe
gen. Een ster, een davidster. Ge
brandmerkte vrouwen en kinderen,
want daaruit bestond praktisch de
hele groep wachtenden. Verdrietige
vrouwen met vrolijke kinderen die
zich verheugden op een reisje.
Een reis waaraan geen eind zou
komen. Een reis waarvan je nim
mer terugkeerde. Een reis voor
eeuwig, voorafgegaan door een
afscheid voor eeuwig.
In mijn woonplaats is een syna
goge, een jodenkerk. Na de tweede
wereldoorlog was er niet veel meer
van over. Het interieur was ver
nield of weg. Muren waren bekalkt
en beschadigd en het dak lekte he
vig.
In mijn schooljaren direct na die
oorlog speelden we regelmatig in
het trieste overblijfsel van wat eens
het huis van God was geweest.
Kwajongens als we waren, ston
den we daar niet bij stil. Het was
een prima plaats om dekking te
zoeken als we de voorbije oorlog
nabootsten. We pisten in de hoe
ken van het gebouw. Het rook er
dan ook net als in de gang van onze
noodschool waarin de urinoirs op
het zuidwesten gebouwd waren,
wat tot gevolg had dat, als de zon
erop scheen, het hele gebouw
doortrokken was van een pene
trante geur. Een lucht die in je kle
ren bleef hangen. De school waar
mijn jeugd is vermoord in de dorre
tuin van een schoolfrik. Zo rook
het ook in die jaren in de synagoge.
Een jodenkerk dus. In mijn geboor
teplaats is een synagoge. Het stinkt
er niet meer naar pis. Dankzij gif
ten en legaten, voor het overgrote
deel geschonken door enkele wel
gestelde joden die de oorlog over
leefden, is het gebouw in ere her
steld.
Ik heb het, aan de stille gracht ge
legen, gebouw niet gekend voor
1940, maar ik veronderstel dat het
mooier is geworden dan het ooit
tevoren was. Niet alleen als voor
malig Godshuis staat het daar. Ik
zie het vooral als monument, een
gedenkteken van wat de mensen
elkaar aan kunnen doen en van wat
ze elkaar nog steeds aandoen.
Wreed en meedogenloos!
Een klein bescheiden affiche hier
en daar, trok mijn aandacht. In de
gerestaureerde synagoge was een
expositie ingericht met werken van
joodse kunstenaars, gemaakt in het
kamp Westerbork. "Kampteke
ningen" was de titel.
Om deze kunst te zien, maar nog
meer om te gaan kijken waar ik
vroeger met mijn trawanten de
beest had uitgehangen, begaf ik mij
naar het gebouw aan de gracht.
Het bouwwerk ademt al bij het bin
nentreden een atmosfeer van vrede
uit. Het overrompelde me. Dat een
volk, zo verguisd, vervolgd, opge
dreven en zo getergd, met elkaar
een ruimte creëert van een sobere
schoonheid, die bovendien zo'n
rust en vrede uitstraalt, is voor mij
onbegrijpelijk. Hoe het ook zij, het
deed mij goed.
Na het bekijken van een aantal pa
nelen waarop de collectie tekenin
gen tentoongesteld was, viel mijn
oog op een glazen vitrine, achter
in de ruimte. Een vitrine met een
slot. In de vitrine ligt een openge
slagen boek. Een boek van prach
tig zwaar geschept papier en in een
hoogfijne leren band. Met prach
tig gekalligrafeerde letters waren
alle in de oorlogsjaren omgekomen
joden uit onze gemeente daarin
vermeld. Namen, voornamen, ge
boortedata en geboorteplaatsen en
op welke datum gestorven in het
bij naam genoemde kamp:
DACHAU, AUSCHWITZ, BER-
GEN-BELSEN en vele andere hui
veringwekkende oorden.
Ik staarde, zonder te lezen naar de
opengeslagen bladzijde. Nog niet
bekomen van de indrukwekkende
impressies opgedaan bij het aan
schouwen van de eerste panelen
over Westerbork, ging ik zitten op
de enige stoel die in het vertrek
aanwezig was. Mijn gedachten dre
ven weg.
Een dronken, onsamenhangend
gevoel vulde mijn brein. Plots her
innerde ik mij flarden. Flarden uit
mijn allerprilste jeugd. Flarden van
herinneringen aan datgene wat mijn
moeder mij lang, lang geleden ver
teld heeft. Mijn eigen herinnerin
gen vermengd en aangevuld met
herinneringen aan mijn reeds lang
overleden moeder.
De dame die erop moest toezien
dat alles onberoerd zou blijven be
zat vast een sleutel om de wreed
gesloten vitrine te openen. Zonder
veel omhaal deed zij dat op mijn
verzoek. Ik zocht een naam. Zorg
vuldig sloeg ik bladzijde na blad
zijde om. Vele bekende namen trok
ken aan mijn oog voorbij. Weiler,
Heilbron, Vroomen, MeijerIk
herinnerde mij deze namen van
mijn ouders, als ze spraken over
de verschrikkingen van de ver
nietigingskampen in het oosten.
Meijer,... Meijer? Meijer! SONJA
MEIJER! Zo heette ze.
Haar brachten mijn moeder en ik
naar de tramhalte. SONJA MEIJ
ER! Haastig bladerde ik verder. De
vriendelijke mevrouw naast mij
vroeg wat. Ik antwoordde haar
niet. Ik moest die naam terugvin
den in het boek met het leren kaft.
Een dolksteek! Alsof ik naar adem
snakte in een gaskamer, las ik:
SOFIE SONJA MEIJER
GEBOREN 18 JANUARI 1939 TE
LOCHEM
GESTORVEN 5 NOVEMBER
1942 IN AUSCHWITZ
dochter van:
JULIUS MEIJER
GEBOREN IN 1905 IN GROTHE
DUITSLAND
21
Land van Lochem 2006 nr. 2