■t'Jft War -id«~
'4Wa' Ml
Aó J#
/J n v p If A 11?
A^-'J
wat vragen bestaan.
In de literatuur wordt vaak meege
deeld dat precies bekend is wan
neer het eerste huis De Cloese is
gebouwd. Bedoeld wordt dat rond
1530 Sweder van Kervenheim van
de Hertog van Gelre op een Pol
in de Berkel "geheten die Cluse"
een huis mocht bouwen waarvoor
de bouwmaterialen hem werden
gegeven door gedeeltelijke afbraak
van de Wildenborch. Er zijn echter
bronnen waaruit blijkt dat er ook
vóór die tijd al wel een burcht of
iets dergelijks heeft bestaan al
weten we niet hoe die er uit heeft
gezien. Er zijn vier aanwijzingen:
1. In een rentmeestersrekening
van de stad Zutphen uit het jaar
1378 wordt gezegd dat een tweetal
schepenen met burgers uit die stad
naar die Cluze zijn gevaren en al
daar (zo men zegt) een belegering
hebben uitgevoerd.
2. Volgens de geschiedenis van
Ampsen werd in 1430 Derck van
Keppel van de Cloese (gehuwd
met Mij a van Ampsen) beleend
met Oud-Ampsen.
3. Volgens het leenregister van
Gelre en Zutphen werd Johan ter
Cluse in 1459 beleend met het goet
tot Reynering in Langen.
4. Karel, Hertog van Gelre,
stuurt in 1504 een brief aan de
stad Zutphen dat de Kleefsen met
zwaar geschut de Cluyse (onder
Lochem) hebben belegerd met het
bevel zoveel mogelijk gewapenden
gereed te houden.
Het geslacht ter Cluse
In de literatuur bestaan vraag
tekens over hun bezittingen in
relatie tot het 16de-eeuwse huis van
Sweder van Kervenheim. Ik heb
dat nog eens op de rij gezet en een
brief gevonden die nog wat meer
duidelijkheid verschaft.
Volgens het leenregister van het
goet Reynering wordt Johan ter
Clusen op 30 mei 1520 met dat
goed beleend als "erve sijnes va
ders Andries", maar omdat Johan
niet aanwezig kan zijn (men weet
niet of hij nog leeft) wordt het goed
al op 15 april van dat jaar aan zijn
zuster (zij is erfgenaam van Johan)
Catrin overgedragen met de res
trictie dat als Johan in leven blijkt
te zijn "sij hem het goet weder sal
overlaten".
Vervolgens lezen we 'Ende so
heeren Sweer van Kervenhem,
canonick, eenen pol, gelegen op
de Birckel, geheiten die Cluse,
overgegeven ende gegunt heeft
te betimmeren, om alleen sijn
leven lanck te gebruken ende na
sijnen doot weder an desen leen te
commen, heeft die leenheer sulx
belieft'.
De belening is gedateerd 31 mei
1530 'Sweer van Kervenhem,
canonick, bij transport Catrin,
beheltlich haren broder Johan sijn
recht, so hij leeft'.
En dan: op 13 juni 1544 'Johan ter
Cluse vernijt eedt'.
De brief die hier enig licht op
werpt is van de stad Lochem aan
de stad Zutphen en dateert van
6 oktober 1543. Het betreft een
verzoek namens Johan ter Kluese
diens voorspraak te willen zijn
opdat hij zijn ouderlijk goed, dat
hem in zijn afwezigheid en buiten
weten ontroofd is, terug mag krij
gen, waarop hij al herhaaldelijk
door supplicaties aan de hertog en
naderhand aan heer Reyner van
Calon, prins van Aranien, die nu
ter huldiging in Zutphen is, heeft
aangedrongen.
Misschien is een en ander als volgt
gegaan:
Toen Catrin ter Clusen in 1520
twijfelde of haar broer Johan nog
in leven was, kreeg zij het goed
Reynering met inbegrip van de
daartoe behorende "pol op de
Birckel" toebedeeld en werd ermee
beleend, echter met de voorwaarde
dat als haar broer boven water
kwam zij het goed alsnog aan
hem zou overgeven. Vervolgens
verkocht zij de pol (kennelijk afge
splitst van Reynering) in 1530
aan Sweder van Kervenheim,
pastoor van Lochem, die er een
huis op bouwde. Mogelijk dat een
en ander zich voltrok op verzoek
van de Hertog van wie Sweder een
beschermeling was.
Toen Johan rond 1540 weer ver
scheen eiste hij inderdaad zijn
goederen op, hetgeen kennelijk
goedgekomen is want op 13 juni
1544 werd hij opnieuw met Rey-
nering beleend.
De "pol op de Birckel, geheiten die
Cluse", schijnt Sweder van Ker-
venheim toch rechtsgeldig bezeten
te hebben want in 1536 verkoopt
hij dit stukje grond met het door
hem gebouwde huis aan de Hertog.
9
^'n r
'^'X ^d-
Uitsnede van een berkelkaart getekend door Nic. van Geelkerken in het jaar 1642
Land van Lochem 2005 nr. 3