ongedisciplineerde rotleger en steelt niet uit armoede, maar om het stelen zelf'. Nora verscheen boven aan de trap en maande me wat voorzichtiger te zijn: "Zo meteen schieten ze je nog dood". Na een "je zult er wel meer van horen" verliet ik het verbouwereerde drietal en ging naar boven, waar we het geval met mevrouw Rengers bespraken. Tijdens ons gesprek kwamen enige malen een paar soldaten kijken die, toen ze ons zagen, weer naar beneden gingen. Bovendien pas seerden ons nog twee bomen van Canadezen die van achteruit de bewaarplaats kwamen, waar we hen, achter de stapel rommel, nog niet hadden opgemerkt. Ze torsten een stevige plunjezak en mevrouw Rengers vroeg hun, of ze nog wat van hun gading hadden kun nen vinden. Ze keken geforceerd verwonderd en zeiden, dat we hen mochten fouilleren. Dat hebben we niet gedaan. Later ontdekte ik, verborgen onder een bed, achter in de bewaarplaats, dus waar het duo zich had opgehouden, nog verschillende eigendommen van mevrouw Rengers en van ons. Ongure elementen Wat te doen, we hadden een flinke morele klap te pakken, die ons tot wrange opmerkingen verleidde, zoals: "van de regen in de drup", "zo ben je bevrijd, zo ben je uit gekleed". Nora sloeg aan het opruimen, ik ging naar buiten, waar ik eerst een voor een of ander bureau op post staande Canadees aansprak, aan wie ik vroeg, of ik de Commandant mocht spreken. "Why", vroeg hij. "Omdat jullie mijn hele hebben en houden hebt bekeken en wat er van je gading was, hebt gestolen", antwoordde ik. "Dat hebben de moffen gedaan", beweerde hij. "Neen vriend, dat heb je mis, ik ben ervan overtuigd, dat onze bevrijders er ons van bevrijd heb ben". "Bij de Commandant kan ik u niet toelaten". Toen schoot me te binnen, dat ik misschien via een officier van het bij Haytink gelegen onderdeel wat kon bereiken. Ik erheen, klopte aan de deur van het fietsenhok en werd binnengelaten. Ik deed mijn verhaal en vond begrip. De offi cier stelde me voor samen naar de Commandant te gaan, hetgeen ik natuurlijk accepteerde. We stapten in zijn jeep en reden naar het dorp. Onderweg probeerde hij mij wat op te beuren. Het was ellendig en hij begreep mijn teleurstelling, maar ik moest niet vergeten, dat het hier front was, dat de troepen maanden lang fronten hadden meegemaakt, verruwd waren en in Duitsland en Italië hadden kunnen doen wat ze wilden. "In legers bevinden zich altijd ongure elementen", zei hij. En inderdaad begon ik het geval iets meer als een gewone diefstal te zien. Hij stelde mij voor aan de Commandant, die mij op zijn beurt weer voorstelde aan de Chef van een of ander soort militaire politie. Die ging met mij mee naar de plaats van het onheil, waar hij alles tot in de finesses noteerde. Ik zou er wel meer van horen. Nora en ik spraken af, dat we de volgende dag de rest van onze klei nere bezittingen naar Zwarts' huis zouden transporteren. Toen ben ik weer naar Haytink gegaan, waar ik het hele verhaal natuurl ijk in geuren en kleuren moest vertellen. Laatste nacht bij Haytink Die nacht heb ik ook nog bij Hay- tink geslapen, dat wil zeggen zo goed en zo kwaad als dat ging. Gerrit en ik hadden afgesproken, dat we om beurten toch nog maar wacht zouden houden in verband met eventueel terugschieten door de Duitsers. Het lawaai van onze "eigen batterijen" was oorverdo vend, maar geantwoord werd er niet. De volgenden morgen ging ik al betrekkelijk vroeg naar de Holter- weg, waar ik door Nora en mijn hospita met kwade blikken werd verwelkomd. Nora kreeg zelfs een zenuwhuilbui. Ze had die nacht in doodsangst gezeten, omdat zij bij ieder salvo had gedacht, dat het Duits geschut was geweest. Ze was totaal overstuur met de kinderen naar Zwarts' slaapka mer gevlucht, waar ze de nacht nagenoeg helemaal voor het raam had doorgebracht. Ik trachtte mijn motieven aannemelijk te maken, maar moest toch beloven, dat ik nu thuis zou komen. De Haytinks konden zich ermee verenigen, dat ik weg ging, omdat de zaak nu toch marcheerde en dus voegde ik mij in de loop van de middag weer bij mijn gezin. Samen zijn we toen naar de poe derbewaarplaats gegaan, waar we ontdekten, dat er al weer enige dingen verdwenen waren. Veel kleinere spullen hebben we ingepakt en weggesjouwd. Toen we om een uur of vier naar huis gingen, legde ik nog een honkbal handschoen en een das apart, om die, met nog andere spulletjes, 's avonds te gaan halen. Om zeven uur dien avond waren we weer present ende honk balhandschoen en de das waren verdwenen. Voor de poedermakerij had ik een vrachtwagen zien staan, waar enige militairen druk in aan het beredderen waren. Ik er heen. Aan de eerste de beste soldaat vroeg ik, of ik mijn honkbalhand schoen terug mocht hebben. Hij keek me wat raar aan. Ik legde hem het geval uit, waarna hij begon te lachen. "Dat moeten de Canadezen ge weest zijn" zei hij, "Wij zijn Engel sen en spelen nooit honkbal". "Dat kan wel, maar ik zal het laten uitzoeken". Stelende Canadezen Inmiddels waren bij Zwarts drie Canadese Provost manschappen ingekwartierd, tot wie ik mij wendde. Ze konden me echter niet helpen, tenzij ik het regiments nummer van de daders wist mede te delen. Dat kon ik natuurlijk niet. In arren moede ging ik mijn nood klagen bij de heer Jansen. "Dat is toevallig", zei deze, "van middag heb ik om ca. half vijf een Canadees uit de poedermakerij zien komen, die met een honkbal hand-schoen liep te balanceren. Ik heb er toen geen seconde bij stil gestaan, dat die niet van hem zou zijn en er dus verder geen aandacht aan geschonken". Ik weer terug naar de Engelsen, die eerst om kwart voor zeven waren aangekomen en dus onmogelijk de diefstal gepleegd konden hebben. 30 Land van Lochem 2005 nr. 3

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Land van Lochem | 2005 | | pagina 30