Onze bevrijding te Laren Gld. (2)
K. Weenink
De onderstaande herinnering aan de bevrijding te Laren werd in 1946 opgeschreven door
Karel Weenink, die in deze periode met zijn vrouw Nora inwoonde bij de familie Zwarts in
Laren. Uiteindelijk kwam het verslag door erfenis in bezit van de familie Kelhout-Zwarts,
die het aan het Land van Lochem ter beschikking stelde. Een boeiend verhaal over de
laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding in Laren (slot).
Ware aard
Hij heeft ons vele overbodige
afdalingen in de kelder be
spaard. Kwamen de deto
naties wat al te dicht in de nabij
heid, dan adviseerde hij nu maar
in de kelder te gaan. Hij vergat ons
daar nooit, maar waarschuwde als
het gevaar zijns inziens geweken
was. Hij was voorkomend, opge
wekt en vriendelijk. Wij wisten
dan ook niet, wat we zagen, toen
wij hem woensdagmiddag zeer
opgewonden zagen binnenkomen,
helm op, in volle oorlogsuitrusting.
"Mein Fleisch", beval hij mijn
vrouw. Nora nam kalm een vork
om zijn vlees, dat op het vuur
stond te sudderen, in zijn eetbakje
te doen. "Machen Sie doch kein
Theater", snauwde hij, pakte het
vlees met zijn hand, brandde zich
natuurlijk en stopte het haastig
in zijn bakje. Daarna groette hij
vluchtig en verdween, zonder op
mijn verzoek om uitleg antwoord
te geven.
De oudste bleef. Ver zou de ver
dwenen soldaat niet kunnen ko
men. Hij had ons n.l. al verteld,
dat zijn tank nog slechts vijf liter
benzine bevatte en die van de
andere auto nog slechts twee liter.
Hoe het zij, we vermoedden, dat
de laatste uren onder Duits bewind
waren aangebroken. Was het de
nacht van dinsdag op woensdag
nog betrekkelijk rustig geweest
en hadden we toen werkelijk nog
enige ogenblikken, zij het wat de
jongeren betreft op stoelen in de
keuken, de kinderen en oudsten
in de kelder, geslapen, woensdag
avond begonnen de geallieerde
kanonnen al vroeg salvo na salvo
af te vuren. Allen de kelder in. De
overgebleven Duitser was in geen
velden of wegen te zien.
Opnieuw in de kelder
Die laatste kelderperiode zal ons
lang in herinnering blijven. Daar
lagen dan, zo goed en zo kwaad als
het ging, de zes kinderen, nu de een
de ander trappend, dan de ander de
een slaand, wakker worden van de
een; gevolg huilen, wakker worden
van een ander, zichzelf en ons al
len te veel. Daar zaten op stoelen
Opoe Haytink, gesteund door kus
sens, hoestend en kennelijk een
instorting nabij, en Opa Haytink.
Verder hingen, zaten of lagen daar
de anderen, mevr. en dominee
Noordmans, de Zwarten, de jonge
Haytinks, Nora en ik.
Tussen het di-di-di-di van de Duit
se (Hiler-Sage) en het wo-wo-wo
van de geallieerde mitrailleurs kon
men duidelijk het afschieten van
het geschut onderscheiden. Even
wachten, dan beng-beng,
bèng bèng bèng de detonatie in de
buurt van de Deventerweg, daarna
tussen de Deventerweg en onze
boerderij, daarna vlak bij onze
boerderij, starre keldergezichten,
daarna, oh opluchting een over-
fluiten en detoneren tussen ons en
de Holterweg. En deze volgorde
steeds maar weer, steeds maar
weer. En in de kelder een kleine
twintig angstige mensen, die niets
durfden zeggen van wat ze dachten
of vreesden.
Tegen middernacht kwam onze
laatste Duitser afscheid nemen.
"Ik ga weg," zei hij,"de Tommy is
in aantocht". Hij verzocht een stuk
ijzerdraad om een auto te kunnen
sleepen en wij wezen hem, waar
hij dat zou kunnen vinden. Gerrit,
Zwarts en ik waren ondanks al
les toch wel nieuwsgierig, welke
indruk men 's nachts van een
aanrukkend leger zou krijgen en
we gingen, gebukt langs de muur
over de deel naar de achterdeur,
toen naar buiten en langs de muur
naar rechts, waar we om de hoek
konden kijken in de richting van
de hel.
Inderdaad, als er een hel bestaat,
moet hij er zo uitzien. We hadden
de vorige avond ook al branden in
de richting Harfsen-Almen gezien,
maar nu aanschouwden wij een
horizon van vlammen. Ontzettend,
brand, brand, tientallen branden en
daar tussen een bewegende straal
vuur, een vlammenwerper.
We zijn weer naar de kelder ge
gaan, ik geloof, dat ik het eerste
weer terug was. Aan mijn gezicht
hebben de anderen vermoedelijk
wel kunnen zien, hoe mijn gedach
ten op dat moment waren. Ik ver
wachtte niets meer. Mijns inziens
was de kelderepisode onze laatste
op dit ondermaanse. Achteraf wel
licht enigszins belachelijk.
Zorg over de paarden
Om een uur of twee werd het
granaatvuur iets minder hevig en
Gerrit en ik gingen eens pools
hoogte nemen. Zien of we een
voltreffer hadden, of er brand was
in de boerderij enz. We kwamen
op de deel, maar zagen geen vuur.
Gerrit keek eens in de paardenstal
en oh schrik, de deur van de stal
naar buiten stond los en Flora
was verdwenen; naar de tweede
stal en ook deze was leeg en ook
hier stond de buitendeur los. Wij
naar buiten en daar zagen wij
Seppie rustig grazen, maar Flora
bleef weg. Seppie werd vlug op
stal gehaald. Zwarts kwam eens
kijken, waar we zo lang bleven
en Gerrit en hij zijn toen nog even
behoedzaam naar de andere kant
26
Land van Lochem 2005 nr. 3